ECLI:NL:RBDHA:2020:15236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
NL20.19334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse sjiitische moslim met betrekking tot lidmaatschap Mukhtar Force

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse sjiitische moslim, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij problemen ondervond vanwege zijn lidmaatschap van de Mukhtar Force, een vereniging die zijn geloofsgemeenschap beschermt. De rechtbank oordeelde dat de gestelde problemen onvoldoende zwaarwegend waren om in aanmerking te komen voor asiel. De rechtbank vond dat de argumenten van eiser niet geloofwaardig waren, met name omdat hij tijdens de gestelde incidenten in Griekenland verbleef en niet in Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de bedreigingen die eiser had ervaren niet persoonlijk waren en dat hij in Pakistan had kunnen functioneren zonder ernstige beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19334
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J.S.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [1998] in [woonplaats] in Pakistan. Eiser heeft asiel aangevraagd om de volgende redenen. Eiser is een sjiitische moslim. In 2016 heeft hij zich aangesloten bij de Muhktar Force. Dit is een vereniging van zijn religie die als doel heeft om eisers geloofsgemeenschap en hun bijeenkomsten te beveiligen. Vanaf het moment dat eiser zich bij deze vereniging heeft aangesloten, zijn de problemen voor hem begonnen. Medeburgers scholden hem uit voor ‘Sjia Kafer’ (Sjiitische ongelovige) en schreven teksten op de muren van de straat. Eiser werd ook bedreigd door religieuze organisaties zoals Laskare Jangwi, Siwa Sahba en de Taliban. In december 2018 vond er een incident plaats: na afloop van een bijeenkomst van eisers vereniging in [woonplaats] , werd hij uitgescholden op straat door drie jongens en raakte hij verwikkeld in een vechtpartij. Eiser wilde aangifte doen van dit incident, maar de politie wilde deze aangifte niet opnemen. Hierop heeft eiser met zijn familie besloten om te verhuizen naar de plaats [plaats] . Na ongeveer 8 maanden is eiser teruggekeerd naar zijn woonplaats [woonplaats] . Rond augustus 2019 vond er opnieuw een incident plaats: eiser werd beschoten door de jongens die eerder ook bij de vechtpartij betrokken
waren. Eiser heeft geprobeerd om aangifte te doen van dit incident, maar de politie weigerde dit. Naar aanleiding van dit laatste incident heeft eiser besloten om Pakistan te verlaten.
Eiser is in september 2019 uit Pakistan vertrokken.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eiser is een sjiitische moslim;
eiser werd uitgescholden door medeburgers omdat hij sjiiet is en hij werd (persoonlijk) bedreigd door religieuze organisaties zoals Laskare Jangwi, Siwa Sahba en de Taliban;
eiser heeft zich in 2016 aangesloten bij de Mukhtar Force. In december 2018 vond er een vechtpartij plaats. Rond augustus 2019 is eiser beschoten. Eiser heeft van beide incidenten aangifte willen doen, maar de politie weigerde de aangifte op te nemen. In september 2019 is eiser vertrokken uit Pakistan.
3. Verweerder vindt de elementen onder 1 en 2 geloofwaardig en het element onder 3 voor een gedeelte geloofwaardig. Verweerder gelooft wel dat eiser door medeburgers werd uitgescholden omdat hij sjiiet is en ook dat sjiieten in het algemeen worden bedreigd door religieuze organisaties. Verweerder gelooft echter niet dat eiser persoonlijk zou zijn bedreigd door deze religieuze organisaties. Verweerder vindt het element onder 4 niet geloofwaardig.
4. Eiser betwist het standpunt van verweerder met betrekking tot het element onder 3, voor zover dat door verweerder ongeloofwaardig is geacht, en met betrekking tot het element onder 4. Hij heeft daarvoor verschillende argumenten aangevoerd. De rechtbank toetst hierna de diverse aspecten van het bestreden besluit aan de hand van deze argumenten.
Over de gestelde aansluiting van eiser bij de Mukhtar Force
5.1.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser zich in 2016 heeft aangesloten bij de Mukhtar Force. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Verweerder heeft ter onderbouwing van voornoemd standpunt onder meer aangevoerd dat eisers verklaringen in het aanmeldgehoor, over het moment waarop hij zich bij de Mukhtar Force heeft aangesloten en over het dragen van een wapen, tegenstrijdig zijn met de verklaringen die hij tijdens zijn nader gehoor heeft afgelegd en met wat hij bij de correcties & aanvullingen heeft aangevoerd. Ook heeft verweerder aangevoerd dat eiser summier heeft verklaard over de Mukhtar Force, mede omdat eiser bij het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niet weet sinds wanneer deze organisatie bestaat. Verweerder mocht deze argumenten naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn standpunt ten grondslag leggen, maar had de verklaringen die eiser tijdens het aanmeldgehoor op deze onderdelen heeft afgelegd, buiten beschouwing moeten laten bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eiseres asielrelaas. De hoormedewerker heeft namelijk tijdens het aanmeldgehoor te veel gevraagd over eisers betrokkenheid bij de Mukhtar Force. De rechtbank acht deze handelswijze van verweerder onzorgvuldig. Eiser heeft weliswaar uit eigen beweging verklaard dat hij lid is van de Mukhtar Force, maar verweerder heeft vervolgens doorgevraagd op dit punt. Zo heeft verweerder eiser gevraagd wat deze
organisatie doet, wanneer eiser actief was voor deze organisatie, wat zijn functie was en of hij een wapen droeg. Deze vragen raken direct aan eisers asielrelaas, terwijl het aanmeldgehoor daarvoor niet is bedoeld. Dat de hoormedewerker heeft aangegeven dat eiser niet op zijn asielrelaas moest ingaan, doet hieraan niet af, nu de hoormedewerker feitelijk wel heeft doorgevraagd naar het asielrelaas van eiser. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiser tijdens het aanmeldgehoor over dit onderdeel direct heeft aangegeven dat zijn lidmaatschap van de Mukthar Force samenhing met zijn asielrelaas en dat de gehoormedewerker desondanks heeft doorgevraagd en daar na een pauze ook nog op terug is gekomen.
5.3.
Ter onderbouwing van het standpunt dat ongeloofwaardig is dat eiser zich bij de Mukhtar Force heeft aangesloten, heeft verweerder verder aangevoerd dat eiser zijn relaas op dit punt niet heeft onderbouwd met de door hem overgelegde documenten. Het lidmaatschapspasje van de Mukhtar Force is namelijk blijkens de verklaring van onderzoek van 2 november 2020 niet te beoordelen door Bureau Documenten. Verder is de verklaring, waaruit zou blijken dat eiser lid is van de Jamaad (vereniging), niet afkomstig van een objectief verifieerbare bron. Verweerder heeft ook aangevoerd dat eiser geen concreet antwoord heeft gegeven op de vraag wat hij over zijn vereniging kan vertellen en dat deze verklaring summier is. De rechtbank kan deze argumenten van verweerder volgen, maar is van oordeel dat deze argumenten onvoldoende zijn ter onderbouwing van het standpunt van verweerder dat ongeloofwaardig is dat eiser zich bij de Mukhtar Force heeft aangesloten.
5.4.
Uit overweging 5.1 tot en met 5.3 volgt dat er sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om deze gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eiser door deze gebreken niet is benadeeld, gelet op het navolgende.
Over de gestelde problemen van eiser in verband met de aansluiting bij de Mukhtar Force
6.1.
Indien veronderstellenderwijs geloofwaardig wordt geacht dat eiser zich heeft aangesloten bij de Mukhtar Force, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiser hierdoor (persoonlijk) problemen heeft ondervonden met de groep jongens en de religieuze groeperingen en dat de door eiser ondervonden problemen met medeburgers onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor de door eiser gevraagde asielvergunning. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat ongeloofwaardig is dat eiser in december 2018 betrokken was bij een vechtpartij en dat hij in augustus 2019 is beschoten in [woonplaats] in Pakistan. Verweerder heeft namelijk geconstateerd dat eiser zich ten tijde van deze gestelde incidenten in Griekenland bevond. Uit het NSIS rapport van 27 oktober 2020 blijkt namelijk dat eiser in augustus 2018 in Griekenland aangifte heeft gedaan van de vermissing van zijn paspoort. De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat onvoldoende vast is komen te staan dat hij de persoon is die in het NSIS rapport is genoemd. Eiser heeft tijdens zijn nader gehoor namelijk bevestigd dát hij in Griekenland aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn paspoort. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aangifte van eiser in Griekenland een resultaat in het zoeksysteem van NSIS moet opleveren. De zoekopdracht is blijkens het NSIS rapport verricht met een combinatie van eisers achternaam en zijn geboortedatum. Verweerder heeft
eiser niet hoeven volgen in zijn verklaring dat hij in 2019 aangifte heeft gedaan. Als dat het geval was geweest, dan had dit namelijk zo in NSIS geregistreerd gestaan. Verweerder heeft eiser evenmin hoeven volgen in zijn stelling dat hij niet de persoon is die in het NSIS
rapport vermeld staat omdat zijn naam wordt geschreven als ‘ [A] ’ en niet, zoals in het NSIS rapport, als ‘ [B] ’. Verweerder heeft daartoe mogen aanvoeren dat de naam [naam] in de schrijftaal wel vaker afwisselend genoteerd wordt met één ‘ [letter] ’ of met twee ‘ [letter] ’en’.
Verweerder heeft in dit verband mogen wijzen op de vertaling van de brief van de Mukhtar Force van 22 augustus 2020, waarin eiser ook wordt benoemd als ‘ [B] ’ [naam] . De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling ter zitting dat zijn naam in de betreffende brief onjuist is gespeld als gevolg van een vertaalfout. Niet valt in te zien waarom een vertaling invloed zou hebben op de schrijfwijze van eisers naam. Met zijn stelling dat er in Pakistan meerdere mensen wonen met dezelfde naam, miskent eiser tot slot dat de zoekopdracht ook is verricht met zijn geboortedatum. Nu de zoekopdracht bovendien slechts één resultaat heeft opgeleverd, heeft verweerder terecht aangevoerd dat dit resultaat rechtstreeks te herleiden is tot de persoon van eiser.
6.3.
Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat ongeloofwaardig is dat eiser persoonlijk is bedreigd door religieuze organisaties. Verweerder heeft in dit verband mogen aanvoeren dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat de bedreigingen zijn gericht aan sjiieten in het algemeen. Eisers stelling dat de bedreigingen wel persoonlijk waren omdat ze waren gericht aan sjiieten en omdat eiser een sjiiet is, onderschrijft juist het standpunt van verweerder dat de bedreigingen niet persoonlijk aan eiser waren gericht. Over de bedreigingen aan sjiieten in het algemeen heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt in genomen dat niet is gebleken dat eiser op zodanige wijze werd beperkt in zijn geloofsuitoefening dat er sprake is van een daad van vervolging. Eiser kon namelijk naar een gebedshuis gaan en kon zijn geloof belijden zonder problemen te ondervinden van de autoriteiten. Eiser heeft in beroep niet geconcretiseerd waarom dit standpunt van verweerder onjuist is.
6.4.
Verweerder heeft tot slot niet ten onrechte aangevoerd dat geloofwaardig is dat eiser werd uitgescholden door medeburgers, maar dat niet is gebleken dat de door eiser ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft in dit verband mogen aanvoeren dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij heeft kunnen wonen en werken in Pakistan en dat hij daar het Sjiitische geloof samen met geloofsgenoten heeft kunnen uitoefenen. Eisers stelling dat dit standpunt van verweerder onjuist is, omdat hij in Pakistan zwaar mishandeld en beschoten is, gaat niet op, nu verweerder deze gebeurtenissen ongeloofwaardig heeft mogen achten. De stellingen van eiser dat hij met zijn familie moest verhuizen, dat hij ijs en eieren heeft verkocht en dat de bijeenkomsten met geloofsgenoten niet mogelijk waren zonder bescherming, hebben verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel hoeven doen leiden.
6.5.
Uit overweging 6.2 tot en met 6.4 volgt dat verweerder de gestelde problemen van eiser niet ten onrechte deels ongeloofwaardig en deels onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Nu deze (gestelde) problemen voor eiser de aanleiding waren om Pakistan te verlaten, heeft verweerder terecht geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiser verleend.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op de gebreken die zijn geconstateerd in overweging 5.4, wordt verweerder veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.G. Nicholson E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.