ECLI:NL:RBDHA:2020:15233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
NL20.19128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. Weber, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden, zoals mishandeling door de Duitse politie en psychische klachten.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door een tolk. De rechtbank overwoog dat de Duitse autoriteiten hadden ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag en dat eiser niet had aangetoond dat er structurele tekortkomingen waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de omstandigheden in Duitsland zodanig waren dat zijn terugkeer daarheen zou leiden tot onevenredige hardheid.

De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar was met die in Nederland en dat eiser geen bewijs had geleverd van zijn psychische klachten of dat hij onder specialistische behandeling stond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19128
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Weber), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Woning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat Duitsland volgens verweerder op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser is in Duitsland namelijk door de politie mishandeld en verder overal slecht behandeld en bejegend. Eiser leefde gedwongen op straat en hij heeft vier maanden in de gevangenis gezeten. Hij heeft medische en psychische problemen die hij associeert met de gebeurtenissen in Duitsland. Een ander belangrijk punt is dat uit het AIDA-rapport, update 2019, volgt dat Dublinterugkeerders naar dezelfde stad of omgeving moeten gaan. Hier heeft eiser nou juist zo veel slechte ervaringen
en herinneringen opgelopen. Verder voert eiser aan dat hem een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) te wachten staat en dat sprake is van indirect réfoulement omdat de asielprocedure in Duitsland ernstige gebreken vertoont. Eiser wijst in dit verband op het rapport van de US Department of State van 20 april 2020. Er is sprake van een verschuiving van het politieke klimaat naar rechts en er is sprake van een toename van willekeurig racistisch geweld. Eiser wijst op onder meer de aanslag op een shisha lounge en de invallen door de politie bij extreem rechtse lieden die aanslagen beraamden op immigranten.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit de rapporten die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Uit het rapport van de US Department of State volgt dat er aandachtspunten zijn in de asielprocedure, maar niet dat het onmogelijk is om een asielaanvraag in te dienen. Bovendien heeft eiser een asielaanvraag ingediend en hij heeft hier ook een beslissing op gekregen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze procedure niet zorgvuldig zou zijn verlopen. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van een risico op indirect réfoulement volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat hem in Duitsland geen opvang is geboden tijdens zijn asielprocedure.
5. Ten aanzien van de gestelde mishandeling door de politie, overweegt de rechtbank dat hij dit niet nader heeft onderbouwd en dat hij ook geen aangifte heeft gedaan. Dat eiser stelt dat zijn advocaat hem niet wilde helpen met een aangifte maakt niet dat aangifte doen onmogelijk is. Het is niet gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet konden of wilden beschermen. Indien eiser slachtoffer is geworden van racistisch geweld in Duitsland, moet hij hierover klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of dat klagen zinloos is. En ook hiervoor geldt dat eiser bij de Duitse autoriteiten om bescherming kan vragen. Dat eiser eventueel terug zal moeten keren naar de plek waar hij voor deze mensen vreest, maakt dus niet dat eiser niet naar Duitsland terug zal kunnen.
6. Ten aanzien van de medische omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, waaronder psychische klachten, overweegt de rechtbank dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij onder specialistische behandeling staat. Verweerder mag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat de medische zorg in Duitsland van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Nederland is dan ook niet het gewezen land om eiser te behandelen.
7. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de
asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.