ECLI:NL:RBDHA:2020:15229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/5025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrees pleegkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Eritrees pleegkind en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 2001 en verblijvende in Eritrea, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij zijn pleegvader te kunnen verblijven. De pleegvader, referent, had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen. De aanvraag van eiser werd echter afgewezen door de Staatssecretaris, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat er een feitelijke gezinsband bestaat tussen hem en referent. Eiser heeft geen bewijs kunnen overleggen van zijn identiteit, de identiteit van zijn biologische vader, of de familierechtelijke relatie met zijn biologische vader. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek, aangezien eiser niet heeft geconcretiseerd welke bewijsmiddelen hij zou kunnen aanleveren. Bovendien heeft verweerder eerder DNA-onderzoek aangeboden, waarvan de resultaten negatief waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast die op hem rustte. De overige beroepsgronden van eiser, die betrekking hadden op de feitelijke gezinsband, werden niet meer besproken. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier E. Kersten, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding en procesverloop

Eiser is geboren op [2001] en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij verblijft in Eritrea. Hij wil verblijven bij zijn gestelde pleegvader, [referent] (referent). Referent is op 21 november 2015 door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Referent heeft op 30 oktober 2018 ten behoeve van eiser een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend.
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is referent verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat er tussen hem en referent geen sprake is van een feitelijke gezinsband. Er is wel degelijk sprake van zo’n band, want eiser is opgenomen in het gezin van referent.
2. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Verweerder heeft namelijk óók aan eiser tegengeworpen dat hij zijn eigen identiteit, de identiteit van zijn biologische vader en de familierechtelijke relatie met zijn biologische vader niet heeft aangetoond. Eiser heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij ter onderbouwing van bovengenoemde geen officiële documenten kan overleggen. Er is dus geen sprake van bewijsnood.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat verweerder wel nader onderzoek moet doen, omdat hij voldoende indicatief bewijs heeft ingediend. De gemachtigde van eiser heeft echter niet geconcretiseerd welke bewijsmiddelen dit dan zijn. De dossierstukken bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen onofficiële documenten die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om nader onderzoek in te stellen.
4. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat verweerder nader onderzoek moet verrichten, aangezien verweerder eerder een DNA-onderzoek heeft aangeboden. Eiser meent dat zijn identiteit eerder blijkbaar niet in geschil was. De rechtbank stelt vast dat verweerder DNA-onderzoek heeft aangeboden toen eiser zich op het standpunt stelde dat referent zijn biologische vader was. Nu het DNA-onderzoek een negatief resultaat heeft opgeleverd en eiser zich nadien op het standpunt heeft gesteld dat hij het pleegkind is van referent, mocht en mag verweerder van eiser verlangen dat hij zijn identiteit alsnog aantoont dan wel aannemelijk maakt. Daarin is eiser, gelet op het voorgaande niet geslaagd.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen. De overige beroepsgronden van eiser, die zien op de vraag of er tussen eiser en referent sprake is van een feitelijke gezinsband, behoeven geen bespreking meer.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 24 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.