ECLI:NL:RBDHA:2020:15219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
NL20.21806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de heer N. Rexhepi als tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. In de motivering van de uitspraak werd gesteld dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. De rechtbank concludeerde dat eiser de gronden voor de maatregel niet had betwist, waardoor het vaststond dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich aan het toezicht had onttrokken. Dit was voldoende om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank beoordeelde ook of verweerder terecht geen lichter middel had gekozen dan inbewaringstelling. Verweerder had in de maatregel gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, waaronder het ontbreken van een paspoort, niet voldoende waren om een lichter middel toe te passen. Eiser had ook eerder geprobeerd om illegaal naar Engeland te reizen, wat de rechtbank als een relevante factor beschouwde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21806
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. A. Dogan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer N. Rexhepi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Hiermee staat vast dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd en dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Dit is voldoende om de maartregel van bewaring te kunnen dragen. De andere gronden van die maatregel laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing.
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Dat eiser zelf wenst terug te keren en ook 200 euro heeft om een ticket te boeken naar Albanië, doet niet af aan dit oordeel van de rechtbank. Eiser beschikt namelijk niet over een paspoort en daarom is het voor eiser niet mogelijk om zelf terug te keren naar Albanië. Daarbij komt nog dat eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling ook niet heeft verklaard dat hij zijn geld wilde gebruiken om zelfstandig terug te keren. Verder acht de rechtbank nog van belang dat eiser ook al eerder heeft geprobeerd om illegaal naar Engeland te reizen. Tot slot zijn er door eiser geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
30 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.