ECLI:NL:RBDHA:2020:15209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-21526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid bij weigering coronatest in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 21 november 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser verzocht tevens om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 28 december 2020 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. K. Bruin.

De rechtbank overwoog dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. De rechtbank had eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De eiser voerde aan dat de annulering van zijn vlucht naar Duitsland onterecht was, omdat hij niet wilde meewerken aan een coronatest. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat de annulering van de vlucht gerechtvaardigd was, aangezien Duitsland een negatief testresultaat vereist voor toelating.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21526
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin)

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 december 2020 van rechtbank Den Haag (in de zaak NL20.20154) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor
zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de vlucht naar Duitsland heeft geannuleerd, omdat hij niet wilde meewerken aan de coronatest. Verweerder heeft immers niet onderbouwd dat een negatieve coronatest een voorwaarde is voor een overdracht aan Duitsland. Hiermee werkt verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. De vlucht van 11 december 2020 is geannuleerd, omdat eiser niet wilde meewerken aan een coronasneltest. Hier kon verweerder verder niets aan doen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat Duitsland het overleggen van een negatief testresultaat verplicht stelt bij de overdracht. De rechtbank acht deze toelichting voldoende. Het is namelijk bepaald niet ongebruikelijk dat landen thans een negatief testresultaat verlangen, alvorens zij personen op hun grondgebied toelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de veronderstelling dat dit in Duitsland anders is. Aangezien eiser op grond van artikel 59a van de Vw maximaal zes weken vanaf het claimakkoord in bewaring mag worden gehouden en deze termijn nog niet is verstreken, heeft verweerder nog tijd om de overdracht te bewerkstelligen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.