ECLI:NL:RBDHA:2020:15206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20-4881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen COA ROV-maatregel gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Libische asielzoeker tegen een maatregel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De maatregel, opgelegd op 3 juni 2020, hield in dat het leefgeld van de eiser voor twee weken werd ingehouden vanwege vermeend agressief gedrag tegenover medewerkers van het asielzoekerscentrum. Eiser betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij emotioneel was, maar niet agressief. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat het niet duidelijk maakte welke specifieke gedragingen van eiser als agressief werden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet proportioneel en niet zorgvuldig was voorbereid, en dat de COA niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gaf de COA de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de COA veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1986], van Libische nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer],
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbrugge-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd waarbij het leefgeld van eiser voor de duur van twee weken wordt ingehouden.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door de tolk M. El Madjoubi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is een asielzoeker en verblijft in het asielzoekerscentrum (azc) in [woonplaats]. In het azc heeft zich op 2 juni 2020 een incident voorgedaan tussen eiser en medewerkers van het azc.
Standpunt verweerder
2. Volgens verweerder is eiser agressief geweest tegen medewerkers van het azc. Dat is in strijd met de huisregels van het azc. Het gedrag van eiser heeft gezorgd voor overlast van middelgrote impact. Daarom heeft verweerder op 3 juni 2020 aan eiser een ROV-maatregel 2 opgelegd. Dit is een maatregel op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV). De maatregel houdt in dat een bedrag van € 12,95 per week voor een periode van twee weken wordt ingehouden op de toelage van eiser.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat hij emotioneel was toen hij sprak met de medewerkers van het azc, maar niet agressief. Er is ten onrechte een ROV-maatregel 2 aan hem opgelegd. Hij verzoekt het beroep gegrond te verklaren. Daarnaast verzoekt eiser om schadevergoeding en om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beoordelingskader
4. Uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) volgt dat asielzoekers in een opvanglocatie een financiële toelage krijgen. Verweerder kan op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h, gelezen in samenhang met artikel 19, eerste lid, onder a, van de Rva de toelage beperken als een asielzoeker zich niet aan de huisregels van een opvanglocatie houdt. In artikel 10, vijfde lid, van de Rva is bepaald dat een beslissing tot het beperken van de toelage wordt gemotiveerd en wordt genomen op grond van de specifieke situatie van de asielzoeker.
5. In paragraaf 2 van de huisregels van verweerder staat dat elke vorm van agressie en geweld strikt verboden is. Verweerder legt bij agressie of geweld met een middelgrote impact, zoals hier volgens verweerder aan de orde is, in beginsel een ROV- maatregel 2 of een ROV-maatregel 3 op. Dit volgt uit paragraaf 4.2 en 4.3 van verweerders ‘Maatregelenbeleid inclusief Reglement Onthoudingen Verstrekkingen’ van augustus 2018 (hierna: het maatregelenbeleid).
6. Uit paragraaf 8.1.1 van het maatregelenbeleid volgt dat in de beschikking heel precies moet zijn omschreven welke gedragingen hebben geleid tot de maatregel en welke motivering aan de maatregel ten grondslag ligt. Dit vergt een nauwkeurige feitelijke omschrijving van de gebeurtenissen, de rol die de betrokkene hierbij heeft gespeeld en de gevolgen voor de omgeving. Daarnaast moet de maatregel proportioneel zijn aan het gedrag van de betrokkene en het persoonlijk verwijt dat de betrokkene kan worden gemaakt. Ook moet de maatregel noodzakelijk zijn: het moet dé manier zijn om duidelijk te maken dat een gedraging ontoelaatbaar is (subsidiariteit).
Beoordeling rechtbank
7. Tussen partijen is in geschil of eiser op 2 juni 2020 agressief is geweest tegen medewerkers van het azc op grond waarvan verweerder zijn toelage mocht beperken. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Uit het bestreden besluit blijkt niet waaruit de gedragingen van eiser hebben bestaan. In het bestreden besluit is één zinsnede gewijd aan het incident, namelijk de volgende: “agressie tegen COA medewerkers die hier behoorlijk van geschrokken zijn”. In het verweerschrift heeft verweerder ten aanzien van de feitelijkheden verwezen naar een ‘incidentenverslag’ dat aan het dossier is toegevoegd. Ter zitting heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd welke concrete gedragingen in dat incidentenverslag door verweerder als agressief zijn aangemerkt. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat het feitencomplex als geheel agressief was, omdat een medewerker van het azc zich bedreigd voelde.
9. De rechtbank begrijpt het belang van verweerder bij het maatregelenbeleid dat (mede) strekt tot bescherming van zijn medewerkers. Dat beleid dient echter wel ten uitvoer te worden gelegd aan de hand van deugdelijke besluiten.
10. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit een feitelijke omschrijving van eisers gedragingen ontbreekt. Uit het dossier blijkt niet dat het ‘incidentenverslag’ onderdeel uitmaakte van het bestreden besluit. Zelfs als dat wel het geval is, dan kan verweerder niet volstaan met de enkele verwijzing naar het feitencomplex dat daarin wordt omschreven. Het motiveringsbeginsel vereist dat aan de betrokkene kenbaar wordt gemaakt welke concrete gedragingen in strijd waren met de huisregels en hebben geleid tot het opleggen van de maatregel. Dit maakt het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
11. Verweerder heeft daarnaast een schriftelijke waarschuwing van 2 juni 2020 aan het dossier toegevoegd. De schriftelijke waarschuwing is gericht aan eiser en heeft betrekking op een incident op 2 juni 2020 waarbij eiser zich agressief zou hebben gedragen naar drie medewerkers van het azc. Eiser wordt in de brief erop gewezen dat (een deel van) zijn toelage zal worden onthouden als hij zich in de toekomst wederom niet aan de Rva houdt. Ter zitting heeft verweerder geen antwoord kunnen geven op de vraag of de waarschuwingsbrief betrekking heeft op hetzelfde incident als het incident dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
12. De rechtbank gaat daar wel van uit. In de waarschuwingsbrief en in het bestreden besluit gaat het om een incident dat op exact dezelfde dag is voorgevallen en waarbij eiser een identiek verwijt wordt gemaakt, namelijk agressief gedrag tegen drie medewerkers van het azc. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verweerder de waarschuwingsbrief heeft gevoegd aan het dossier en de gemachtigde van verweerder niet heeft verklaard waarom de waarschuwingsbrief in het dossier zit als het betrekking heeft op een ander incident.
13. In de waarschuwingsbrief staat dat de verstrekkingen van eiser pas bij een volgend incident zullen worden onthouden, terwijl het bestreden besluit inhoudt dat de verstrekkingen van eiser al vanwege hetzelfde incident (gedeeltelijk) worden ingehouden. Niet is gebleken dat verweerder met deze waarschuwingsbrief rekening heeft gehouden bij het nemen van het bestreden besluit. Het bestreden besluit is ook om die reden onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
14. Uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerders gemachtigde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden hoe de maatregel is afgestemd op de specifieke situatie en gedragingen van eiser en hoe verweerder aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft getoetst. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond.
15. Voormelde gebreken kunnen niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat deze onder meer zien op de verweten gedraging(en) en eiser die uitdrukkelijk betwist. Verweerder heeft ook geen nadere motivering gegeven op grond waarvan het bestreden besluit in stand zou kunnen blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat de rechtbank niet beschikt over de benodigde gegevens daarvoor. Omdat verweerder mogelijk nader onderzoek moet doen naar hetgeen is voorgevallen op 2 juni 2020, acht de rechtbank een (informele) bestuurlijke lus geen efficiënte afdoeningswijze. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft als proceskosten tweemaal de kosten voor een tolk verzocht. Eiser is namelijk vier uur voor aanvang van de zitting al verschenen met een tolk, omdat in het verweerschrift het aanvangstijdstip van de zitting verkeerd is opgeschreven. Anders dan eiser heeft verzocht, stelt de rechtbank de kosten voor de tolk op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 44,- (1 uur voor het optreden ter zitting). Eiser heeft van de rechtbank een uitnodigingsbrief ontvangen met het juiste tijdstip. Bij onduidelijkheid had hij het tijdstip bij de rechtbank kunnen verifiëren. Dat heeft eiser niet gedaan, waardoor de daardoor extra opgelopen kosten voor rekening van eiser komen.
Schadevergoeding
17. Eiser heeft ten slotte verzocht om een schadevergoeding voor eerherstel en vanwege ziekte. Het verzoek is door eiser niet nader onderbouwd. Het verzoek om toewijzing van schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 44,-;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Groen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.