Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]
[eiseres],eiseres, V-nummer: [V-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor de ouders van een referent die asiel heeft aangevraagd. De referent, die op 28 maart 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gekregen, heeft op 15 juni 2018 mvv-aanvragen ingediend voor zijn ouders. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen in eerste instantie afgewezen op basis van Eurodac-resultaten, waaruit bleek dat de referent op 1 december 2017 in Italië een asielaanvraag had ingediend. Dit leidde tot een beroep van de eisers, dat op 13 november 2019 door de rechtbank Haarlem gegrond werd verklaard, omdat er twijfels waren over de tijdigheid van de asielaanvraag van de referent in Italië.
Na de vernietiging van het eerdere besluit heeft de Staatssecretaris op 4 juni 2020 opnieuw de aanvragen afgewezen, met de stelling dat de referent zijn asielaanvraag in Italië had ingediend toen hij meerderjarig was. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de referent voor 1 december 2017 een asielverzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft daarbij de argumenten van de eisers, waaronder een uitspraak van de rechtbank te Lecce en passages uit het AIDA-rapport, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten dat de eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv, en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse op 18 december 2020, en de beslissing is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.