ECLI:NL:RBDHA:2020:15204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.20362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 24 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat Duitsland hem internationale bescherming had verleend. Eiser heeft zijn land van herkomst in september 2015 verlaten en heeft op 11 oktober 2016 een asielaanvraag ingediend in Duitsland, waar hij op 17 februari 2017 internationale bescherming kreeg.

De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft gesteld dat Duitsland in beginsel voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser betwist dat Duitsland aan hem geen reisdocument kan verstrekken, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat hij geen reisdocument heeft gekregen, niet automatisch betekent dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zich tot hogere autoriteiten heeft gewend om zijn klachten over het ontbreken van een reisdocument kenbaar te maken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en zal openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

ProcesverloopBij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.20363, plaatsgevonden op 11 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat Duitsland aan hem internationale bescherming heeft verleend, waardoor hij een sterke(re) band met Duitsland heeft. Verder heeft verweerder overwogen dat er ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
2. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij zijn land van herkomst in september 2015 heeft verlaten. Hij heeft op 11 oktober 2016 een asielaanvraag ingediend in Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben eiser internationale bescherming verleend op 17 februari 2017.
3. Verweerder mag ten aanzien van Duitsland in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt daarmee op de weg van eiser om concrete aanknopingspunten aan te dragen (gebaseerd op algemene informatie of op persoonlijke ervaringen) op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen tegenover eiser niet nakomt.
4. Eiser betwist dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij stelt in dit kader dat hij al vier jaar bezig is om een reisdocument aan te vragen, maar dit niet krijgt. Hij heeft in zijn gehoor verklaard dat hij geen documenten heeft van de gesprekken met de instanties waar hij een aanvraag om een reisdocument heeft ingediend. Eiser is hierover duidelijk geweest en heeft verklaard dat er steeds tegen hem is gezegd: ga eerst een document bij de ambassade halen over je nationaliteit. Er wordt dan ook ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij van de aanvraag documenten zou hebben. Doordat hij geen reisdocument krijgt, wordt hij in zijn vrijheid beperkt. Zijn broer heeft wel een reisdocument gekregen zonder zich te wenden tot de Eritrese autoriteiten. Hiermee wordt door Duitsland dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Eiser betwist dat hij bij hogere autoriteiten had moeten klagen. Hij is bij meerdere instanties geweest en telkens werd hem enkel verteld dat hij zijn Eritrese nationaliteit dient aan te tonen. Het had voor hem dan ook geen zin om te klagen. Hij kan zich niet tot de Eritrese autoriteiten wenden omdat hij dit land is ontvlucht en asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Van een asielzoeker mag niet verwacht worden dat hij zich bij de autoriteiten van het land meldt dat hij is ontvlucht. Het is onduidelijk waarop verweerder baseert dat Duitsland wellicht twijfels heeft over zijn nationaliteit.
5. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het persoonlijk relaas van eiser geen aanleiding biedt om aan te nemen dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen jegens eiser niet nakomt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Duitsland steeds huisvesting, school en een baan had en toegang had tot medische zorg, zodat hieruit niet blijkt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser niet zou nakomen.
6. Tussen partijen is in geschil of uit de omstandigheid dat eiser geen reisdocument krijgt, moet worden afgeleid dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser niet nakomt. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de autoriteiten van Duitsland aan eiser geen reisdocument hebben toegekend, er niet zondermeer toe leidt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Hierbij is van belang dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt op grond
waarvan de Duitse autoriteiten aan hem geen reisdocument willen toekennen. Reeds gelet hierop gaat de stelling dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel niet op. Het is voorts aan de Duitse autoriteiten om (aanvullende) voorwaarden te stellen ten aanzien van het afgeven van het reisdocument. De stelling van eiser dat hij geen documenten had en dat van hem niet kon worden verlangd dat hij zou klagen bij hogere autoriteiten tegen de verwijzing naar de Eritrese autoriteiten gaat niet op. Van eiser had, zeker gelet op zijn stelling dat hij al vier jaar probeert een reisdocument te krijgen, mogen worden verwacht dat hij hierover zou hebben geklaagd bij een (hogere) andere autoriteit. Nu eiser niet heeft aangetoond dan wel onderbouwd dat hij zich tot de Duitse (hogere) autoriteiten heeft gewend om zijn beklag te doen over het hem geweigerde reisdocument, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.