ECLI:NL:RBDHA:2020:15192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.17056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afvalligheid van een Afghaanse asielzoeker en de motivering van de afwijzing van de verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet als afvallige van de Islam moest worden beschouwd. Eiser had verklaard dat hij vreesde voor vervolging in Afghanistan vanwege zijn afvalligheid en dat hij niet terug kon keren naar zijn land. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn verklaringen een geleidelijk proces van afvalligheid heeft beschreven, waarbij hij zijn geloof in de Islam heeft losgelaten na een periode van twijfels en persoonlijke ervaringen. De rechtbank vond dat de verweerder te veel waarde had gehecht aan inconsistenties in de verklaringen van eiser zonder deze voldoende te motiveren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van de Leur).

ProcesverloopBij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit I) en aanvullend besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.T. Shah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1992] .
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij zou gaan trouwen met [A] , maar door de families was na een conflict besloten dat [A] aan een familie zou worden gegeven. Eiser en [A] zijn vervolgens gevlucht. Nadat de broers van [A] achter de verblijfplaats waren gekomen hebben zij [A] gedood. Eiser heeft uit vrees voor de broers Afghanistan verlaten. Hij kan daarom niet naar het land terugkeren. Eiser heeft ook aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallig is geworden van de Islam en daarom ook vrees voor vervolging heeft.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een verblijfsvergunning voor asiel vormen. Verweerder acht het asielrelaas geloofwaardig, maar wijst de aanvraag af omdat eiser een vestigingsalternatief heeft in [plaats] . Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zich in [plaats] niet (zelfstandig) kan redden. Eiser is vervolgens aanvullend gehoord en er is een aanvullende beschikking afgegeven op 30 juni 2020, waarin de aanvraag wordt afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt afvallig te zijn. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
4. Eiser voert aan dat hij zich niet in [plaats] kan vestigen, omdat hij dan nog steeds te vrezen heeft voor zijn leven. Als hij zich vestigt in [plaats] kan hij niet om zijn verleden heen. Hij maakt onderdeel uit van de Pashtun-gemeenschap. [plaats] is opgedeeld naar afkomst. Omdat hij geen familie heeft is hij afhankelijk van andere Pashtun, anders kan hij geen netwerk opbouwen. Hij kan daarom onmogelijk anoniem blijven.
Voorts heeft eiser gesteld dat hij is te beschouwen als afvallige. Zijn afvalligheid is een proces geweest, waarbij geen sprake was van een ommekeer per een bepaalde datum in 2016. Hij heeft steeds meer afstand genomen van de Islam tot het daadwerkelijke afscheid medio 2018. Het geloof was voor hem een gegeven, omdat dit gebruikelijk was in Afghanistan. Hij vond hier altijd wel iets van, maar zei er niets van om geen problemen te krijgen. Dit veranderde door de problemen die maakten dat hij Afghanistan verliet. Hij heeft nog zeker 1,5 jaar geworsteld voor hij definitief afstand heeft genomen. Niet valt in te zien waarom zijn relaas tegenstrijdig of summier zou zijn. Als hij weer in Afghanistan zou zijn, kan hij niet anders dan hierover praten, omdat hem vragen zullen worden gesteld over waarom hij niet meer bidt.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om overtuigend te verklaren dat hij een diepgewortelde, innerlijke en authentieke afwending van de islam heeft ervaren. Ten eerste heeft eiser volgens verweerder tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij zich als afvallige beschouwt. In beroep heeft hij verklaard dat hij sinds september 2016 geen religie meer aanhangt, maar in de aanvullende gehoren heeft hij verklaard dat hij na aankomst in Nederland in 2016 niet streng praktiserend meer was en medio 2018 de Islam verliet. Voorts heeft hij inconsistente verklaringen afgelegd over zijn eerdere persoonlijke beleving van de Islam. Eerst zou hij hebben verklaard dat hij de Islam praktiseerde vanuit gewoonte en dat hij een goed leven had en geen reden had om over God te klagen. Anderzijds heeft hij verklaard dat hij zich als een gevangene voelde in de Islam, dat hij zich als moslim een slaaf voelde. Verweerder vindt ook dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn afwending van de Islam. Eerst zou hij hebben verklaard dat oorlogen die gevoerd hebben weinig invloed hebben gehad op zijn beslissing om de religie te verlaten. Anderzijds heeft hij verklaard dat hij steeds dieper teleurgesteld raakte in de Islam vanwege de toelating van geweld en oorloog die gaande is in zijn land. Verder zou hij niet inzichtelijk hebben gemaakt hoe het proces naar afvalligheid is verlopen. Verweerder verwacht van iemand die zegt door levenservaring tot die beslissing te zijn gekomen een uitgebreidere verklaring. Eiser zou ook summier en algemeen hebben verklaard over zijn motieven om zich af te wenden van de Islam. Eiser heeft verklaard dat hij regelmatig om hulp vroeg aan God en die hulp niet kreeg. Die heeft hem er echter niet van weerhouden om in een God te geloven tot aan zijn gestelde afvalligheid. Niet valt in te zien waarom hij na twee en een half jaar pas besluit om zich af te wenden van zijn religie.
Verweerder vindt het voorts opmerkelijk dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan met mensen in gesprek wil gaan over zijn gestelde afvalligheid. De verklaringen zijn op dit punt ook tegenstrijdig. Verweerder vindt ook dat eiser niet concreet heeft kunnen maken wat er voor hem persoonlijk is veranderd ten opzichte van zijn leven voor de gestelde afvalligheid. Eiser is volgens verweerder te algemeen in zijn verklaringen.
6. Tussen partijen is in geschil of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij afvallig is geworden van de Islam. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet als afvallige beschouwd dient te worden. Hiertoe acht de rechtbank het volgende van belang.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser in het eerste gehoor op 12 augustus 2016 reeds is bevraagd over de mate waarin hij zijn geloof uitoefent. Hij heeft toen verklaard dat hij niet praktiserend was in zijn geloof, en dat toegelicht met de stelling dat hij wel vijf keer per dag zijn gebed deed en meedeed aan de ramadan maar dat hij niet naar de moskee ging. In de gronden van beroep van juli 2017 van zijn advocaat merkt zijn advocaat op dat hem opviel dat eiser zich niet aan de voorschriften van de ramadan hield, waarop hij toen desgevraagd aan zijn advocaat heeft geantwoord dat hij geen moslim meer was en de ommekeer dateerde van ongeveer september 2016. In het verslag van het aanvullend gehoor op 20 december 2019 heeft hij verklaard dat hij in een moslimgezin is geboren en dat het islamitisch geloof voor hem een gewoonte was. In Nederland kreeg hij de vrijheid om zelf na te denken. Hij geeft in dit gehoor ook aan dat het geloof verband houdt met het ontstaan van oorlogen. Hij verklaart ook dat dit laatste weinig invloed heeft gehad op zijn besluit de religie te verlaten.
8. Eiser heeft in het gehoor van 20 december 2019 verklaard dat hij de eerste anderhalf jaar in Nederland nog wel de hoop had dat God hem uit de problemen zou halen, maar dat dit niet was gebeurd en dat hij na dat lange proces ongeveer sinds 1,5 jaar geen geloof meer had. Hij dicht dit toe aan zijn levenservaring. Hij verklaart dat dit een proces is geweest van 1 tot 1,5 jaar tijd en herhaalt dit meerdere malen. Hij heeft in dit gehoor ook verklaard dat hij geen schuldgevoel meer heeft als hij iets wel of niet doet en zich niet meer de slaaf van God voelt. In het gehoor van 10 februari 2020 verklaart hij dat hij al langer niet praktiserend was in het geloof, maar sinds ongeveer 1,5 jaar ook is gestopt met bidden en vasten en dat het ongeveer 2 tot 2,5 jaar geleden was dat hij het laatst vastte.
Ook heeft hij in dit aanvullende gehoor verklaard dat hij sinds twee jaar ongeveer geen schuldgevoelens meer heeft als hij een gebed had gemist.
9. Eiser heeft in het gehoor van 20 december 2019 op de vraag of hij met anderen praatte over het geloof in de Islam verklaard dat hij het niet noodzakelijk vond om daar met anderen over te praten en dat hij dat iets persoonlijks vond. In het gehoor van 10 februari 2020 heeft hij verklaard dat hij zeker iets zou verklaren over zijn atheïsme als hij terug zou zijn in Afghanistan. Mensen zouden er sowieso van op de hoogte raken als hij niet ging bidden.
10. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat eiser inconsistent zou hebben verklaard niet. Dit geldt voor zowel voor het moment dat hij zich als afvallige beschouwt, zijn persoonlijke beleving van de Islam, zijn afwending van de Islam en over de uiting die hij wil geven over zijn afvalligheid. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in de gehoren een duidelijk lijn laten zien, waarin eiser uitleg geeft van zijn geloofsontwikkeling waarbij hij na aankomst in Nederland is gaan twijfelen over de Islam. In eerste instantie
11. heeft dat zich geuit in het niet langer meer bidden en vasten. Uit de gehoren volgt dat hij zich sinds 2018 vrijer voelt van de Islam en blijkt dat de schuldgevoelens over het loslaten van het geloof minder worden. De rechtbank is ook van oordeel dat eiser hiermee voldoende inzicht heeft gegeven in zijn ontwikkeling die heeft geleid tot zijn afwending van de Islam en zijn motieven daarvoor. Dat hij enerzijds heeft verklaard dat hij in Afghanistan uit gewoonte het geloof beleed, en nu verklaart dat hij zich destijds een slaaf van God voelde vindt de rechtbank niet op voorhand tegenstrijdig.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit eisers verklaringen blijkt dat er sprake was van een geleidelijk proces en dat van een bepaald tijdstip van ommekeer niet gesproken kan worden. Verweerder heeft daarbij ten onrechte veel waarde gehecht aan de maand september 2016, die door de gemachtigde van eiser is genoemd in de gronden van beroep. Verweerder zegt ook dat eiser later aanvoert dat de Islam verband zou houden met het ontstaan van oorlogen, maar zonder nadere motivering kan hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden verbonden dat deze verklaring niet consistent is. De elementen doen geen afbreuk aan elkaar, maar kunnen aanvullend zijn. Eiser verklaart immers ook dat dit niet direct een reden is geweest voor zijn afvalligheid.
13. Dat eiser tegenstrijdig zou hebben verklaard over de mate waarin hij uiting zal geven aan zijn afvalligheid bij terugkeer naar Afghanistan is volgens de rechtbank onvoldoende uit de verklaringen in de gehoren af te leiden. Dat hij op 20 februari 2019 heeft verklaard dat hij het niet noodzakelijk vond om met anderen over het geloof te praten omdat hij dit een persoonlijke zaak vond is niet op voorhand tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij in Afghanistan zal gaan praten over zijn afvalligheid. Eiser heeft immers ook verklaard dat dit uit praktische overwegingen niet anders kan omdat het zal opvallen dat hij niet mee zal gaan bidden.
14. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet toereikend gemotiveerd waarom eiser er niet in is geslaagd om consistent te verklaren dat en om welke redenen hij zich in Nederland van de Islam heeft afgewend.
15. De vraag of eiser een vestigingsalternatief in [plaats] heeft is mede afhankelijk van de vraag of hij als afvallige van de Islam moet worden gezien. Omdat verweerder in het bestreden besluit II, wat daarover gaat, ontoereikend heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn afvalligheid ongeloofwaardig zijn, moet worden geconcludeerd dat bestreden besluit I ook ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank zal daarom verder niet ingaan op het bestreden besluit I en de beroepsgronden die daartegen zijn aangevoerd.
16. Het beroep tegen beide besluiten is gegrond. De rechtbank vernietigt die besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank hiervoor een termijn van zes weken.
17. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.050,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluit I en II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.