ECLI:NL:RBDHA:2020:15187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
NL18.1635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van geloofwaardigheid van verklaringen van eiser met betrekking tot seksuele geaardheid en mishandeling in Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man, heeft asiel aangevraagd op basis van vervolging vanwege zijn homoseksualiteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid en de omstandigheden waaronder hij zou zijn mishandeld, niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zittingen is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en is er een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) overgelegd, waarin wordt gesteld dat eiser psychische problemen heeft die zijn vermogen om coherent en consistent te verklaren beïnvloeden. De rechtbank heeft het iMMO-rapport als deskundigenadvies aangemerkt en geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen in het iMMO-rapport. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 6.021,75.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1635

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.R. Toussaint en mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 28 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 november 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.R. Toussaint.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.P. de Boo. Voorts zijn verschenen drs. [naam 1] ( [functie] iMMO, specialisatie [specialisatie 1] ) en drs. [naam 2] ( [functie] iMMO, specialisatie [specialisatie 2] ).

Overwegingen

1. Eiser is van Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Op 3 augustus 2016 heeft hij asiel aangevraagd. Aan zijn aanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Toen eiser 25 jaar oud was kreeg hij een relatie met een man genaamd [naam 3] . Op dat moment kwam eiser erachter dat hij homoseksueel was. Met [naam 3] heeft eiser 7 maanden een relatie gehad. Daarna heeft hij 8 jaar een relatie gehad met [naam 4] , met wie hij ook samenwoonde. Op een nacht is een aantal mannen met messen en wapens de woning van eiser binnengekomen en zijn [naam 4] en eiser meegenomen. Zij zijn samen met andere homoseksuelen vastgehouden en mishandeld. Na drie dagen wist eiser te ontsnappen. [naam 4] is achtergebleven en is overleden. Ter onderbouwing van de mishandeling heeft eiser in mei 2017 foto's overgelegd van de littekens over zijn hele lichaam en heeft hij verklaard hoe deze zijn ontstaan. Thans heeft eiser een relatie met [naam 5] .
2. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit, herkomst en religie van eiser geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid vindt verweerder echter niet geloofwaardig, omdat eiser vaag en summier heeft verklaard over de bewustwording van zijn homoseksualiteit en zijn proces van zelfacceptatie. Ook de verklaringen van eiser over zijn relaties met [naam 3] en [naam 4] vindt verweerder niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser dat hij en [naam 4] zijn meegenomen door een aantal mannen en samen met andere homoseksuelen zijn vastgehouden, vindt verweerder vaag, summier en onaannemelijk en daarmee ongeloofwaardig.
3. Eiser voert aan dat hij in Nigeria te vrezen heeft voor vervolging en het risico loopt op een behandeling in strijd met onder meer artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), vanwege zijn homoseksuele geaardheid. In dat verband verwijst hij naar de littekens op zijn lichaam, gezicht en hoofd en het in zijn borst gekerfde kruis. Dat eiser homoseksueel is blijkt ook uit zijn relaties met mannen in Nederland en zijn ziekte Hepatitis B. Eiser heeft niet coherent en consistent kunnen verklaren tijdens het nader gehoor, vanwege psychische en lichamelijke klachten. In dat kader is van belang dat door Vluchtelingenwerk is gesignaleerd dat eiser tijdens de gehoren veel moeite had om alle gebeurtenissen in de tijd te plaatsen. Verder is sprake van laaggeletterdheid en laaggeschooldheid, drugsgebruik ter pijnbestrijding en warrigheid.
Ter onderbouwing van zijn gestelde onvermogen om coherent en consistent te verklaren en de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen waarover eiser heeft verklaard, heeft eiser in beroep een rapport overgelegd van het van het instituut voor Mensenrechten en Medisch onderzoek (hierna: het iMMO) van 9 augustus 2019. In dat rapport komt het iMMO (kort samengevat) tot de conclusie dat de geconstateerde psychische en medische problematiek psychische beperkingen geeft die
zekerhebben geïnterfereerd met het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te verklaren ten tijde van de asielgehoren. Volgens het iMMO is het verklaarbaar dat eiser slechts in vage bewoordingen kan verklaren waaronder ook over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als homoseksueel in Nigeria. Ten aanzien van de littekens concludeert het iMMO dat zij gezamenlijk als typerend kunnen worden beoordeeld voor de gestelde mishandelingen. Dat zij veroorzaakt zouden kunnen zijn door één of meerdere ongevallen acht het iMMO uiterst onwaarschijnlijk.
3.1
In het verweerschrift van 8 november 2019 heeft verweerder zich (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport niet concludent en inzichtelijk tot stand is gekomen. Verder voldoet het iMMO-rapport niet aan het vereiste dat uit het rapport moet volgen op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Verweerder was dan ook niet gehouden tot het inschakelen van een medisch deskundige. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat ook in het geval dat hij van de juistheid van het iMMO-rapport uitgaat, het asielrelaas op eigen merites bezien nog altijd ongeloofwaardig is.
Ten aanzien van het onderzoek naar zowel psychisch als fysiek medisch steunbewijs stelt verweerder zich op het standpunt dat het bewijsmiddel, namelijk de in het iMMO-rapport beschreven fysieke en psychische klachten, weliswaar meer of minder sterke aanwijzingen betreft dat de gestelde onmenselijke behandeling het letsel heeft veroorzaakt, maar deze zijn elk op hun beurt niet op inzichtelijke wijze vastgesteld. In dit kader merkt verweerder nog op dat eiser bij het iMMO op hoofdlijnen en essentiële punten anders heeft verklaard dan hij tijdens zijn gehoren heeft gedaan. Afgezet tegen de algehele situatie in het land van herkomst zoals blijkt uit openbare informatie en gelet op het samenstel van de afgelegde verklaringen, concludeert verweerder dat aan het medisch steunbewijs geen doorslaggevende waarde gehecht kan worden.
3.2
Bij brief van 18 november 2019 heeft het iMMO schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van 8 november 2019. Het iMMO brengt naar voren dat in het verweerschrift medisch onjuiste aannames en gevolgtrekking worden gedaan doordat een procesvertegenwoordiger van verweerder heeft gereageerd op zaken die buiten zijn expertise vallen omdat hij geen medisch deskundige is. Zo verbindt verweerder de uitslag van bepaalde testen aan antwoorden op vragen die ergens anders op zien. In het iMMO-rapport wordt uitgebreid onderbouwd hoe, op basis van de medische en juridische gegevens, de conclusie wordt getrokken dat er ten tijde van de nadere gehoren sprake was van psychische problematiek die zeker interfereerde met compleet, coherent en consistent verklaren. De conclusie dat bij eiser kenmerken van posttraumatische stressstoornis aanwezig zijn, is gebaseerd op de bevindingen van het psychiatrisch onderzoek, de anamnese en de observaties rondom de psychodiagnostiek.
Verder heeft de arts van het iMMO conform paragraaf 188 van
Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan de Verenigde Naties (hierna: het Istanbul Protocol) over de totaliteit van de afwijkingen een uitspraak gedaan, waarbij het nadrukkelijk niet gaat om een gemiddelde van alle littekens maar om een algeheel oordeel van het geheel aan littekens. De herbelevingen, nachtmerries, angsten en tics in het gezicht bij het spreken over de mishandelingen, passen volgens de psycholoog qua aard en inhoud bij wat eiser stelt te hebben meegemaakt. Tot slot duidt verschillend verklaren op medische problematiek en is het bekend dat vaker horen tot verschillende verklaringen kan leiden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op 27 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) drie uitspraken gedaan over het toetsingskader met betrekking tot medisch steunbewijs en het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren (ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086). De Afdeling is van oordeel dat indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hier niet aan voorbij kan gaan zonder zelf een medische deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad (hierna: het onderdelenvereiste). Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom hij tot deze conclusie komt.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. De rechtbank dient te beoordelen of het iMMO-rapport, voor zover dat betrekking heeft op het vermogen van eiser om consistent en coherent te verklaren, voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor genoemde uitspraken. Daarbij is tussen partijen ten eerste in geschil of het iMMO-rapport concludent en inzichtelijk tot stand is gekomen en ten tweede of het iMMO-rapport voldoet aan het onderdelenvereiste.
Ten aanzien van de vraag of het iMMO-rapport concludent en inzichtelijk tot stand is gekomen
4.3
De rechtbank stelt vast dat uit het iMMO-rapport blijkt dat het iMMO ten aanzien van eiser uitvoerig psychiatrisch en psychodiagnostisch onderzoek heeft gedaan door middel van anamnese, tests heeft uitgevoerd, vele medische en juridische stukken heeft bestudeerd en al deze relevante informatie heeft betrokken bij zijn conclusie. Meer specifiek heeft het iMMO de Bourdon-Wiersma-test gedaan voor het vaststellen van problemen in de concentratie en de PTSS-checklist gehanteerd om vast te stellen of er klachten zijn die samenhangen met PTSS. Gezien de ervaringen met de PTSS-checklist is de
Brief Symptom Inventoryniet afgenomen. Wel is de SON 6-40 afgenomen om een indicatie te krijgen van de algemene cognitieve capaciteiten. Op basis van het voorgaande heeft het iMMO geconcludeerd dat bij eiser sprake is van beperkte cognitieve capaciteiten en kenmerken van PTSS. Ook zijn er aanwijzingen voor een lichte verstandelijke beperking bij eiser. Verder heeft het iMMO bij de conclusie dat de medische problematiek ten tijde van de gehoren ‘zeker’ van invloed is geweest op het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren, aangesloten bij de beoordelingswijze van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (hierna: MAPP, zie iMMO-rapport, paragraaf 7).
4.4
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de wijze waarop het iMMO-rapport tot stand is gekomen. De rechtbank kan zich daarnaast niet vinden in het standpunt van verweerder dat het iMMO-rapport niet concludent en inzichtelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.5
Verweerder is van mening dat het iMMO-rapport niet concludent en inzichtelijk tot stand is gekomen, omdat:
1) het onduidelijk is welke conclusie moet worden verbonden aan de stelling van het iMMO dat het ‘verklaarbaar’ is dat eiser slechts in vage bewoordingen kan verklaren over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als homoseksueel in Nigeria;
2) het iMMO zich niet uitlaat over de effecten van drugsgebruik op het geheugen of het vermogen om te verklaren, en;
3) het iMMO niet inzichtelijk maakt op basis waarvan is vastgesteld dat eiser psychische problematiek heeft die tijdens de gehoren zeker interfereerden.
4.5.1
Ten aanzien van het eerste punt overweegt de rechtbank als volgt.
Op pagina 27 van het iMMO-rapport staat vermeld:
“(…) de geconstateerde psychische/medische problematiek psychische beperkingen geeft
die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren ten tijde van de eerdere asielgehoren. Betrokkene heeft een beperkt vermogen tot mentaliseren (het begrijpen en kunnen benoemen van emoties en motieven bij zichzelf en anderen). Hierdoor is het verklaarbaar dat hij slechts in vage bewoordingen kan verklaren waaronder ook over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als homo in Nigeria.”
Ter zitting heeft het iMMO desgevraagd toegelicht dat met het woord ‘verklaarbaar’ wordt bedoeld dat
het te verklaren isdat eiser slechts in vage bewoordingen kan verklaren over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als homoseksueel in Nigeria. Binnen de medische discipline is dit een sterke conclusie. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de conclusie van het iMMO onvoldoende stellig is en onduidelijk is of je daaraan conclusies kunt verbinden.
4.5.2
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het voldoende duidelijk is welke conclusie moet worden verbonden aan de stelling van het iMMO dat het ‘verklaarbaar’ is dat eiser slechts in vage bewoordingen kan verklaringen over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als homoseksueel in Nigeria. In dat kader acht de rechtbank van belang dat ter zitting is toegelicht dat het woord ‘verklaarbaar’ een specifieke lading heeft binnen de medische discipline die verschilt met die van de juridische discipline. Daarbij betrekt de rechtbank dat in hoofdstuk 7 van het iMMO-rapport uitgebreid wordt onderbouwd hoe op basis van de medische gegevens en de juridische gegevens, de conclusie wordt getrokken dat ten tijde van de nader gehoren sprake was van psychische problematiek die zeker interfereerde met compleet, coherent en consistent verklaren. Met deze onderbouwing en de ter zitting gegeven toelichting heeft het iMMO haar conclusie voldoende inzichtelijk gemaakt. Daarom biedt hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van het iMMO op dit punt niet zorgvuldig of niet inzichtelijk en concludent is.
4.5.3
Ten aanzien van het tweede punt overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft het iMMO toegelicht dat ten tijde van het nader gehoor geen sprake was van drugsgebruik dat invloed kan hebben gehad op het vermogen van eiser om te verklaren. Dit volgt onder meer uit het FMMU-advies, waarin staat dat bij eiser geen sprake was van drugsgebruik. Daarnaast blijkt niet uit het rapport Nader Gehoor dat eiser de indruk heeft gewekt dat hij stoned was. Wel staat in het GZA-dossier dat eiser aan zelfmedicatie doet, maar dit kan pas effect hebben op het vermogen van eiser om te verklaren op het moment dat eiser een grote hoeveelheid cannabis zou hebben gebruikt en dit bovendien vanaf een jonge leeftijd langdurig zou hebben gedaan. Gelet op de beperkte hoeveelheid en korte duur van het drugsgebruik, in samenhang bezien met de stukken waaruit niet is gebleken dat eiser ten tijde van het gehoor cannabis heeft gebruikt, concludeert het iMMO dat het drugsgebruik niet van invloed kan zijn geweest op het vermogen van eiser om consistent, coherent en volledig te verklaren. Deze toelichting acht de rechtbank voldoende, waardoor hetgeen verweerder heeft aangevoerd ook op dit punt geen grond kan vormen voor het oordeel dat het onderzoek van het iMMO niet zorgvuldig of niet inzichtelijk en concludent is.
4.5.4
Ten aanzien van het derde punt overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft het iMMO nader toegelicht dat bij verweerder sprake is van verwarring over de conclusie dat eiser psychische problematiek heeft die tijdens de gehoren zeker interfereerden. Deze verwarring wordt veroorzaakt doordat verweerder de antwoorden op enerzijds de vraag of er een relatie bestaat tussen de medische klachten en het relaas, en anderzijds de vraag of tijdens het gehoor sprake was van beperkingen heeft vermengd. De laatste vraag wordt beantwoord op basis van medisch en juridisch dossierstudie over medische klachten ten tijde van de gehoren.
4.5.5
De rechtbank maakt uit het iMMO-rapport op dat de conclusie - dat de geconstateerde psychische en medische problematiek psychische beperkingen geeft die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen van eiser om compleet coherent en consistent te verklaren ten tijde van de gehoren – is gebaseerd op onder meer gegevens van de FMMU, de Signaleringslijst Psychische Problemen, het GZA-dossier, en de juridische
gegevens van de gehoren. Hieruit volgt volgens het iMMO dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat bij eiser sprake is van beperkte cognitieve capaciteiten. Bij de onderdelen van de niet-talige intelligentietest lagen de scores zeer laag en profiteerde eiser weinig van geboden feedback. Tijdens het onderzoek, met name bij het afnemen van de vragenlijsten, is gebleken dat hij zeer veel moeite heeft met het begrijpen van de vragen. Eiser heeft zeer veel moeite om zijn verhaal geordend te vertellen. Er is sprake van associatief denken waardoor hij steeds verder van de oorspronkelijke vraag of het gespreksonderwerp afdwaalt. Ook heeft eiser moeite met het ‘mentaliseren’. Uit het relaas van eiser komt niet naar voren dat er na de gehoren bij verweerder gebeurtenissen hebben plaats gevonden die verantwoordelijk kunnen zijn voor een verval en achteruitgang van zijn cognitieve capaciteiten. Daarom concludeert het iMMO dat tijdens de geboren al sprake was van beperkte cognitieve capaciteiten.
4.5.6
Gelet op de onderbouwing in het iMMO-rapport en de ter zitting gegeven toelichting van het iMMO, is de rechtbank van oordeel dat in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is geconcludeerd dat de psychische problematiek van eiser ten tijde van de gehoren zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren.
Ten aanzien van de vraag of het iMMO-rapport voldoet aan het onderdelenvereiste
4.6
Ten aanzien van het onderdelenvereiste merkt verweerder op dat in het iMMO-rapport niet op de door de Afdeling voorgeschreven wijze geconstateerd wordt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperkingen in het vermogen om te verklaren zien. Daarnaast merkt verweerder op dat er niet met een op het geval van eiser toegespitste toelichting is uitgelegd waarom het in dit geval niet mogelijk is om te voldoen
aan dit vereiste.
4.6.1
Het iMMO onderbouwt haar stelling dat het niet mogelijk is aan te wijzen op welke onderdelen iemand wel of niet kan verklaren met uitgebreide verwijzingen naar wetenschappelijke onderzoek en artikelen over psychische problematiek, de werking van het geheugen en het vermogen te kunnen verklaren. Daarnaast heeft het iMMO ter zitting nader toegelicht dat de intelligentie van eiser als beneden gemiddeld wordt ingeschat en eiser cognitieve en verstandelijke beperkingen heeft die van invloed zijn op het verklaren en de informatieverwerking. Het voorgaande brengt met zich mee dat eiser moeite heeft met logisch denken, ordenen en dat geeft een extra beperking in het opslaan en ophalen van herinneringen.
4.6.2
De rechtbank is van oordeel dat het onderdelenvereiste niet in alle gevallen tegengeworpen kan worden en dat van geval tot geval moet worden bekeken of antwoord kan worden gegeven op de vraag op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Mede in het licht van het iMMO-rapport, de daarbij behorende leeswijzer, de brief van het iMMO van 18 november 2019 en de ter zitting gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het onderdelenvereiste (in het geval van eiser) gesteld kan worden.
5. Uit wat hiervoor is overwogen onder 4, volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO-rapport niet voldoet aan de door de Afdeling gestelde eisen en (daarom) niet inzichtelijk en concludent is. Daarom had het op de weg van verweerder gelegen om een medisch deskundige op het iMMO-rapport te laten reageren, maar dat is niet gebeurd. Het feit dat verweerder geen medisch deskundige heeft ingeschakeld, betekent dat hij gehouden is om nader te motiveren waarom hij eiseres relaas ondanks de bevindingen in het iMMO-rapport toch ongeloofwaardig acht.
5.1
De motivering van verweerder houdt kort samengevat in dat aan eiser niet uitsluitend is tegengeworpen dat hij vage verklaringen heeft afgelegd over zijn bewustwording en zelfacceptatie, maar ook dat hij überhaupt weinig tot niets weet te verklaren.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd nader te motiveren waarom hij het relaas, ondanks het iMMO-rapport, toch ongeloofwaardig acht. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4, is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar het vermogen van eiser om te verklaren en naar de vraag of de tegenstrijdigheden mogelijk het gevolg zijn van zijn medische toestand. Omdat verweerder de conclusies in het iMMO-rapport niet met een deskundigenadvies heeft bestreden, moet vooralsnog van die conclusies worden uitgegaan. Dat betekent dat verweerder - zoals hiervoor onder 5 ook is overwogen - nader zal moeten motiveren waarom hij het asielrelaas van eiser, ondanks die conclusies, toch ongeloofwaardig acht. Daarbij dient verweerder te betrekken dat ter zitting is gebleken dat vanuit de medische - en de juridische discipline anders wordt gedacht over wat de hoofdlijnen en details zijn in een asielrelaas.
6. Al gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De overige gronden van het beroep behoeven geen bespreking meer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
7. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt dan een uurtarief van € 121,95 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van een iMMO-rapport (€ 3.675,- : € 121,95 exclusief BTW=) ongeveer 30 uur gemoeid zijn. Gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapport, zoals dat blijkt uit de werkwijze zoals omschreven in de “Leeswijzer bij iMMO-rapportage”, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Nu het laten opmaken van het iMMO-rapport redelijk was en het iMMO-rapport aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van haar in de procedure ingebrachte iMMO-rapport tot een bedrag van € 4.446,75 inclusief BTW.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de overige door eiser gemaakte proceskosten, te weten de kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het tweemaal verschijnen ter zitting op 26 november 2019 en 16 januari 2020 met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De proceskosten bedragen in totaal dus € 6.021,75

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 6.021,75,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, mr. W.B. Klaus en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2020.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 februari 2020.

Rechtsmiddel