ECLI:NL:RBDHA:2020:15184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.20576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 december 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn bezwaren geuit. Hij stelde dat overdracht naar Duitsland zou leiden tot onmenselijke behandeling, gezien zijn ernstige medische problemen en de discriminatie die hij in Duitsland zou hebben ervaren. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij geen bewijs heeft geleverd van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20576
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.20577, plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is verschenen, telefonisch bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat overdracht naar Duitsland zal leiden tot een onmenselijke behandeling. Eiser heeft ernstige medische problemen waarvoor hij in Duitsland niet is behandeld. Hij is aan een oor doof en aan een oor slechthorend en dit is mede het gevolg doordat aan hem medische zorg is onthouden. Verder is eiser vanwege zijn huidskleur en achtergrond ernstig gediscrimineerd. Hij is vaak beledigd en vernederd. Eiser is van mening dat in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leiden dat verweerder de asielaanvraag in behandeling moet nemen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser stelt dat hij onmenselijk is behandeld, doordat aan hem geen medische zorg is geboden in Duitsland, maar hij heeft dit niet verder onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en eiser geen medische zorg heeft geboden. Het is bovendien aan eiser om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit geprobeerd heeft en niet is gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is. De medische gehoorklachten die eiser heeft, zijn bevestigd door documenten die eiser op de zitting heeft laten zien. De rechtbank leidt uit deze documenten af dat eiser een gehooronderzoek heeft gehad en dat hij een afspraak moet maken om zich een gehoorapparaat voor zijn slechthorende oor te laten aanmeten. Dit betekent echter niet dat zijn gezondheidstoestand aan overdracht aan Duitsland in de weg staat. Eiser heeft verder geen medische documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij in Nederland onder specialistische behandeling staat. Verweerder mag er van uitgaan dat de medische zorg in Duitsland van een vergelijkbaar niveau als in Nederland is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het aangewezen land is om hem te behandelen.
5. Verder heeft eiser niet nader onderbouwd dat hij is gediscrimineerd, beledigd en vernederd In Duitsland. Als van de juistheid van eisers verklaring wordt uitgegaan, dan geldt ook hiervoor dat verweerder erop mag vertrouwen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt en eiser bescherming zal bieden indien hij daarom verzoekt. Het is niet gebleken dat eiser deze bescherming heeft gezocht. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland deze bescherming niet zou kunnen of willen bieden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.