ECLI:NL:RBDHA:2020:15184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 december 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn bezwaren geuit. Hij stelde dat overdracht naar Duitsland zou leiden tot onmenselijke behandeling, gezien zijn ernstige medische problemen en de discriminatie die hij in Duitsland zou hebben ervaren. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij geen bewijs heeft geleverd van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.