ECLI:NL:RBDHA:2020:15169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.3351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na intrekking B8-procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een asielaanvraag ingediend op 11 januari 2018, die op 20 april 2018 buiten behandeling werd gesteld op grond van de Dublinverordening. Eiser heeft vervolgens op 3 augustus 2018 een aanvraag voor een B8-vergunning gedaan, welke op 18 december 2018 werd afgewezen. Eiser heeft op 8 mei 2019 een ingebrekestelling gestuurd, omdat verweerder te laat had beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling ongeldig was, omdat er geen lopende asielprocedure meer was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 20 april 2018 was beslist en dat de B8-procedure niet leidde tot een herleving van de asielprocedure. Hierdoor was het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft besloten dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.3351
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft op 11 januari 2018 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 20 april 2018 op grond van de Dublinverordening buiten behandeling gesteld, omdat een ander land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Vervolgens heeft eiser op 3 augustus 2018 een aanvraag gedaan voor een B8-vergunning. Op 17 augustus 2018 heeft de Officier van Justitie besloten niet tot vervolging over te gaan, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft. Vervolgens heeft verweerder per besluit van 18 december 2018 de B8- aanvraag van 3 augustus 2018 afgewezen en verweerder heeft daarbij gelijktijdig de verblijfsvergunning regulier ingetrokken. Op 8 mei 2019 heeft eiser een ingebrekestelling gestuurd aan verweerder en daarbij aangegeven dat zij te laat zijn met het beslissen op de asielaanvraag en verweerder verzocht om binnen twee weken te beslissen.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat in eerste instantie Italië verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. Vervolgens is door de B8-procedure Nederland verantwoordelijk geworden. Eiser onderkent dat de verblijfsvergunning regulier die tijdens de B8-procedure is verleend met terugwerkende kracht is ingetrokken, maar is van mening dat door het voeren van een B8-procedure de verantwoordelijkheid voor een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van Italië naar Nederland is overgedragen. Doordat de vergunning is ingetrokken heeft verweerder nog steeds nagelaten om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen.
5. In zijn verweerschrift van 28 februari 2020 stelt verweerder het volgende. Het beroepschrift komt voor niet-ontvankelijk verklaring in aanmerking, omdat de ingebrekestelling van 8 mei 2018 niet geldig is. Deze ingebrekestelling ziet op de asielaanvraag van 11 januari 2018. Verweerder heeft de toenmalige gemachtigde van eiser in de brief van 6 juli 2018 geïnformeerd dat eiser is uitgeprocedeerd en dat eiser een nieuwe asielaanvraag kan indienen. Dit heeft eiser uiteindelijk in juni 2019 ook gedaan. De asielaanvraag van 11 januari 2018 herleeft niet. Verweerder stelt dat met het besluit van 20 april 2018 de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld. Tegen dit besluit is door eiser geen rechtsmiddel ingediend en daarmee is het besluit in rechte komen vast te staan. Verweerder stelt daarmee dat er een besluit is genomen op de asielaanvraag van eiser en dat daarom de ingebrekestelling van
8 mei 2018 ongeldig is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het besluit van 20 april 2018 de asielaanvraag van eiser van 11 januari 2018 heeft beslist door deze buiten behandeling te stellen. In de B8-procedure heeft verweerder uiteindelijk de verleende vergunning op
18 december 2018 ingetrokken, met terugwerkende kracht. Naar het oordeel van de rechtbank herleeft de asielprocedure niet door beëindiging van de B8-procedure met intrekking van de verleende vergunning. Hoewel het juist is dat eiser door de B8-vergunning is opgenomen in de nationale procedure, doet dat niet af aan het feit dat eerder op de asielaanvraag is beslist. Dat betekent dat eiser op het moment van het indienen van de ingebrekestelling geen lopende asielprocedure en aanvraag had waarop door verweerder moest worden beslist. De ingebrekestelling is ongeldig.
7. Dat betekent dat daarmee dus niet is voldaan aan de in rechtsoverweging 2 genoemde voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E van der Does, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
22 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.