ECLI:NL:RBDHA:2020:15164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
NL20.19759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en beroep tegen besluit tot inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 november 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft betwist dat hij eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat de feitelijke juistheid van de gronden voor de bewaring voldoende is toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de bewaringsgronden 3c, 3h en 4d samen voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn is, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt vast dat de Marokkaanse autoriteiten recentelijk beter meewerken. Eiser heeft verder betoogd dat een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel noodzakelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19759
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1989] .
2. Allereerst stelt eiser dat de elektronisch handtekening en het tijdstip daarvan ontbreken op de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op zitting in voldoende mate duidelijk heeft gemaakt en onderbouwd dat de maatregel van een originele elektronische handtekening was voorzien.
De bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser betwist alle bewaringsgronden. Over de gronden 3b en 3h voert eiser aan dat uit het dossier niet blijkt dat hij eerder een besluit of kennisgeving heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt. Eiser wijst er daarbij op dat er wel een stuk in het dossier zit van een proces-verbaal van het gehoor terugkeerbesluit. Dit gehoor zou niet hebben plaatsgevonden als er al eerder een terugkeerbesluit was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke juistheid van grond 3b en 3h voldoende zijn toegelicht in de maatregel. Verweerder voegt tijdens de zitting het stuk van het terugkeerbesluit van 18 juni 2015 aan het dossier toe en verwijst daarnaar. In dit kader voert verweerder ook terecht aan dat al in een eerdere bewaringsuitspraak van rechtbank Amsterdam3 naar dit terugkeerbesluit verwezen wordt. Daarnaast bevestigt eiser zelf in het gehoor van de maatregel dat hij van het terugkeerbesluit en inreisverbod op de hoogte was. De rechtbank oordeelt dat bij de gronden 3b en 3h het enkele feit dat het besluit niet eerder aan het dossier is toegevoegd niet maakt dat grond 3c en 3h niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd.
5. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de feitelijke juistheid en het risico op onttrekking van grond 4d voldoende zijn toegelicht in de maatregel. Eiser stelt dat hij wordt onderhouden door zijn familie en overlegt ter onderbouwing hiervan een verklaring van zijn broer. Ten aanzien van grond 4d is echter bepalend het inkomen waarover de vreemdeling zelfstandig beschikt.4 Het feit dat eiser door zijn familie wordt onderhouden doet dus niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond.
6. De bewaringsgronden onder 3c, 3h en 4d zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze drie gronden kunnen de maatregel dus al dragen. De overige gronden van de bewaring behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zicht op uitzetting
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbreekt. De samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten gaat moeizaam en vooral tijdens de corona crisis is het niet realistisch dat eiser gedwongen uitgezet kan worden binnen 6 maanden.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van 25 september 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:6326).
4 Uitspraak van 28 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:399)
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank verwijst daarbij naar de leidende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 5 waarin is bepaald dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de Marokkaanse autoriteiten in algemene zin geen medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Daaraan voegt de rechtbank toe dat in de maatregel door verweerder is toegelicht dat de Marokkaanse autoriteiten de laatste tijd beter meewerken. Daarnaast verklaart verweerder ter zitting dat de regievoerder in deze zaak vorige week contact heeft gehad met de Marokkaanse ambassade. Uit dit gesprek bleek dat er een nationaliteitsbevestiging uit 2018 voorhanden is en hierop aansluitend de LP-aanvraag kan worden hervat. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
9. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Niet is gebleken dat geen meldplicht kan worden opgelegd, zodat eiser zelfstandig en vrijwillig naar de Marokkaanse autoriteiten kan gaan om te werken aan zijn vertrek.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In de maatregel is gemotiveerd dat eiser al eerder een meldplicht opgelegd heeft gekregen en dit niet heeft geleid tot een daadwerkelijk vertrekplan. Er zijn geen andere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
5 Onder andere de uitspraak van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141) en van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4460).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.