ECLI:NL:RBDHA:2020:15148
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de verzoeker, die in een vreemdelingenrechtelijke procedure betrokken was. De verzoeker had op 29 mei 2020 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 8 oktober 2020 heeft de Staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de Staatssecretaris bereid was de proceskosten te vergoeden, maar dat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn. Daarom heeft de rechtbank besloten dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 262,50, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van het bedrag aan de verzoeker.