In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 12 november 2019 een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend, welke op 17 december 2019 door verweerder werd afgewezen. Eiser maakte op 7 februari 2020 bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde dit bezwaar op 6 maart 2020 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 december 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser betwist dat het primaire besluit op 17 december 2019 is verzonden. De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan moet aantonen dat het besluit op het juiste adres is ontvangen, vooral als de geadresseerde stelt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de brief aan eisers gemachtigde op 17 februari 2020 is verzonden, en dat er geen problemen zijn geweest met de verzending van poststukken in die periode.
De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.