ECLI:NL:RBDHA:2020:15146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 12 november 2019 een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend, welke op 17 december 2019 door verweerder werd afgewezen. Eiser maakte op 7 februari 2020 bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde dit bezwaar op 6 maart 2020 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 december 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser betwist dat het primaire besluit op 17 december 2019 is verzonden. De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan moet aantonen dat het besluit op het juiste adres is ontvangen, vooral als de geadresseerde stelt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de brief aan eisers gemachtigde op 17 februari 2020 is verzonden, en dat er geen problemen zijn geweest met de verzending van poststukken in die periode.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Drazenovic)

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 14 december 2020. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 12 november 2019 een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend. Bij ongedateerd besluit (blijkens de administratie van verweerder besluit van 17 december 2019) heeft het verweerder de aanvraag afgewezen.
1.1.
Bij brief van 7 februari 2020 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 17 februari 2019 heeft verweerder bij eiser geïnformeerd naar de reden van de te late indiening van het bezwaar. Blijkens de verzendadministratie van verweerder is deze brief verzonden op die datum. Op deze brief heeft eiser niet gereageerd.
2. Bij besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en betwist de verzenddatum van het primaire besluit van 17 december 2019. Verweerder heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit dit blijkt. Eiser heeft verweerder verzocht om de verzendadministratie te overleggen.
5. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit ongedateerd is. Het is gericht aan eiser zelf en verzonden per post. Verweerder heeft het primaire besluit niet aangetekend verzonden.
6. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:772), dat het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
In het midden kan blijven of verweerder de verzending van het primaire besluit op 17 december 2019 aannemelijk kan maken. De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de brief aan eisers gemachtigde van 17 februari 2020 waarin hem werd verzocht of er bijzondere omstandigheden waren waarom niet tijdig bezwaar is gemaakt aan die gemachtigde is verzonden. De brief is voorzien van een verzenddatum en de verzendadministratie, zoals die door verweerder is toegelicht, is deugdelijk. Van problemen bij de verzending van poststukken in die periode is niet gebleken. Niet in geschil is dat verweerder op deze brief geen reactie van eiser heeft ontvangen. Verweerder heeft daarom het bezwaarschrift tegen het niet gedateerde primaire besluit niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat in het verweerschrift is vermeld, wat door eiser niet is weersproken, dat in het geval van eiser eerder sprake is geweest van te late indiening van bezwaar tegen een besluit van 14 mei 2019.
De rechtbank is van oordeel dat van omstandigheden die ertoe leiden dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, niet is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.