Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen op grond van artikel 4:5, onder c en m, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Verordening) en artikel 2.1.3 van de Beleidsregel urgentieverklaringen 2019 (de Beleidsregel) en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. In het geval van eiseres zijn de algemene weigeringsgronden van toepassing, zoals neergelegd in artikel 4:5, van de Verordening. Eiseres kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of redelijkerwijs op een andere wijze kon oplossen (artikel 4:5, onder c, van de Verordening). Ook heeft eiseres voorafgaand aan haar aanvraag niet aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod (artikel 4:5, onder m, van de Verordening). In de bezwaarfase is aan eiseres de passende woning Randveen 41 te De Haag aangeboden die zij heeft geweigerd. Door deze woning te accepteren had eiseres ook het huisvestingsprobleem kunnen voorkomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze woning medisch gezien niet passend is. Dit heeft in bezwaar geleid tot de weigeringsgrond, zoals genoemd in artikel 4:5, onder d, van de Verordening. Verweerder was daarom gehouden tot weigering van de urgentieverklaring en komt, gelet op artikel 4:7 van de Verordening, niet toe aan de beoordeling van de aanvraag op sociale of medische gronden. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat volgens verweerder geen aanleiding.
.