In deze zaak heeft eiseres op 29 maart 2019 een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag bij besluit van 12 juni 2019 is afgewezen. Eiseres heeft op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is te laat ingediend. Bij het bestreden besluit van 6 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 december 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door familieomstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften regelen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 december 2020.