ECLI:NL:RBDHA:2020:15134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Colombiaanse verzoekster, geboren in 1947. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'familie en gezin', welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen bij besluit van 27 juli 2020. Tegen dit primaire besluit heeft de verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij is overwogen dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen verzet was van de Staatssecretaris tegen de toewijzing van het verzoek. Tevens is er geoordeeld dat er aanleiding is om de uitzetting van de verzoekster te verbieden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 525,-, en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 178,- aan de verzoekster vergoed dient te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6542

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] ,geboren op [geboortedatum] 1947, van Colombiaanse nationaliteit
(verzoekster)
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 17 december 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘familie en gezin’, afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Nadat partijen de voorzieningenrechter toestemming hebben verleend om zonder zitting uitspraak te doen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft bij brief van 2 december 2020 meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift wordt verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 27 juli 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.