Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker 2], verzoekers,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020, hebben verzoekers, die de Iraakse nationaliteit hebben, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze besluiten, genomen op 28 oktober 2020, legden verzoekers de verplichting op om te verblijven in een vrijheidsbeperkende locatie in Westerwolde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2020 een voorlopige voorziening getroffen, waardoor verzoekers niet mochten worden uitgezet totdat op hun hoger beroep was beslist. Op 2 november 2020 trok de Staatssecretaris de opgelegde maatregelen in, waarna verzoekers op 6 november 2020 hun beroepen introkken en verzochten om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de maatregelen door de Staatssecretaris zijn opgeheven voordat de beroepsgronden door verzoekers zijn aangevoerd, was er volgens de rechtbank geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet hadden aangetoond dat zij recht hadden op een proceskostenvergoeding, omdat de maatregelen niet waren opgeheven op gronden die door hen in beroep waren aangevoerd.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen en deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing kan worden aangevochten door verzet in te stellen binnen zes weken na bekendmaking.