ECLI:NL:RBDHA:2020:15131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
NL20.18975 en NL20.18977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020, hebben verzoekers, die de Iraakse nationaliteit hebben, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze besluiten, genomen op 28 oktober 2020, legden verzoekers de verplichting op om te verblijven in een vrijheidsbeperkende locatie in Westerwolde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2020 een voorlopige voorziening getroffen, waardoor verzoekers niet mochten worden uitgezet totdat op hun hoger beroep was beslist. Op 2 november 2020 trok de Staatssecretaris de opgelegde maatregelen in, waarna verzoekers op 6 november 2020 hun beroepen introkken en verzochten om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de maatregelen door de Staatssecretaris zijn opgeheven voordat de beroepsgronden door verzoekers zijn aangevoerd, was er volgens de rechtbank geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet hadden aangetoond dat zij recht hadden op een proceskostenvergoeding, omdat de maatregelen niet waren opgeheven op gronden die door hen in beroep waren aangevoerd.

De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen en deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing kan worden aangevochten door verzet in te stellen binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.18975 en NL20.18977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker 1]en
[verzoeker 2], verzoekers,
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet (Vw) aan eisers de verplichting opgelegd met ingang van 2 november 2020 te verblijven in de vrijheidsbeperkende locatie in de gemeente Westerwolde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 31 oktober 2020 een voorlopige voorziening getroffen en bepaald dat eisers niet mogen worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
Verzoekers hebben op 29 oktober 2020 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft op 2 november 2020 de op grond van artikel 56 van de Vw opgelegde maatregelen ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers de beroepen op 6 november 2020 ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Iraakse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op respectievelijk [1996] en [1998] .
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet voor een veroordeling van verweerder in de proceskostenvergoeding. Er is weliswaar beroep tegen de maatregelen ingesteld, maar niet is aangegeven wat de gronden van de beroepen zijn. De maatregelen zijn bovendien opgeheven nog vóór de tenuitvoerlegging ervan, toen op grond van de uitspraak van de ABRvS de rechtsplicht van betrokkenen om te vertrekken was komen te vervallen. De beroepen zijn vervolgens ingetrokken en door de gemachtigde van eisers is op geen enkel moment aangegeven op grond waarvan hij meent dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de op grond van artikel 56 Vw opgelegde maatregelen door verweerder zijn opgeheven, omdat de ABRvS een voorlopige voorziening heeft getroffen en heeft bepaald dat eisers niet mogen worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eisers in de beroepschriften geen gronden van beroep hebben aangevoerd. Omdat de maatregelen niet zijn opgeheven op gronden die verzoekers in beroep hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarmee niet tegemoetgekomen is in de zin van artikel 8:75a van de Awb en ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank wijst het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden
gesteld over het verzet te worden gehoord.