ECLI:NL:RBDHA:2020:15126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
NL20.19157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Amerikaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 13 augustus 2020 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 3 november 2020 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van opheffing. Eiser voerde aan dat de Staatssecretaris de maatregel niet tijdig had omgezet naar de juiste wettelijke grondslag, omdat hij een reguliere verblijfsaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag niet op de juiste locatie was ingediend, wat voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat de aanvraag bij het detentiecentrum in Rotterdam ingediend had moeten worden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier A. Vranken, en is openbaar gemaakt op 9 december 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19157
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 augustus 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 3 november 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A.F. Zuijdwijk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Amerikaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1977] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment
voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 november 2020 (in de zaak NL20.18533) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig was.
4. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet naar de juiste wettelijke grondslag. Eiser heeft namelijk een reguliere verblijfsaanvraag
ingediend met als doel ‘verblijf bij partner’ en deze aanvraag is op 28 oktober 2020 door verweerder ontvangen. Verweerder had de aanvraag dus uiterlijk op 30 november 2020 moeten omzetten. Het feit dat de aanvraag naar verweerders adres in Ter Apel is gestuurd en niet is ingediend bij het detentiecentrum in Rotterdam, laat onverlet dat de aanvraag bij verweerder is ingediend. Bovendien staat op het aanvraagformulier zelf vermeld dat de aanvraag moet worden verzonden naar Ter Apel. De aanvraag van eiser is ingediend door zijn partner en zij mag erop vertrouwen dat de informatie op aanvraagformulier juist is.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat uit artikel 3.101, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat eiser zijn aanvraag moest indienen bij het detentiecentrum Rotterdam. Verweerder doet in dit verband een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2019.1
6. De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar staat op het aanvraagformulier Ter Apel vermeld als verzendadres, maar als een vreemdeling in detentie zit, schrijft het Vb verplicht voor dat de aanvraag moeten worden ingediend op plek waar de vrijheidsontneming ter uitvoer wordt gelegd. Verweerder stelt daarom terecht dat eiser, dan wel zijn partner, de verblijfsaanvraag had moeten indienen bij het detentiecentrum Rotterdam. Dat eiser en zijn partner hiervan niet op de hoogte waren, komt naar het oordeel van de rechtbank voor hun rekening en risico. Nu de aanvraag niet op het juiste adres is ingediend, kost het verweerder enig tijd om de aanvraag te onderkennen en door te sturen naar het detentiecentrum. Dat de maatregel vervolgens op 3 november 2020 is opgeheven en omgezet, acht de rechtbank dan ook niet onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. NL19.10653.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.