ECLI:NL:RBDHA:2020:15124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
NL20.19489-T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake opvolgende asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot bekering en motiveringsgebreken

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de aanvraag van een Iraanse eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De eiseres, die eerder twee asielaanvragen had ingediend die beide waren afgewezen, heeft op 16 september 2019 opnieuw een aanvraag ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen waren die relevant waren voor de beoordeling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het bestreden besluit aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken lijdt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ervaringen van eiseres, zoals haar deelname aan een gebedsconferentie en de verbreking van haar relatie, geen blijk geven van een diepe religieuze overtuiging die het gevolg is van haar bekering tot het christelijke geloof. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om de motiveringsgebreken te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19489-T
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres]eiseres
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19490, plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1986] .
2. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 februari 2017 afgewezen. Volgens verweerder had eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij was bekeerd tot het christelijke geloof. Dat besluit staat inmiddels vast. Eiseres heeft op 1 november 2018 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van
5 november 2018 afgewezen, met als reden dat eiseres haar bekering nog steeds niet aannemelijk had gemaakt. Ook dit besluit staat inmiddels vast. In beide gevallen had verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen inzicht in de motieven voor en het proces van haar gestelde bekering heeft kunnen geven. Op 16 september 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
3. Eiseres heeft aan haar onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat bij haar sprake is van groei en verdieping van haar christelijke geloof. Eiseres onderbouwt haar opvolgende aanvraag met de volgende stukken:
  • een schriftelijke toelichting van 2 september 2019 op de asielaanvraag;
  • een brief van 30 juli 2019 van [A] , lid van de [kerk 1] in [plaats] ;
  • een brief van 9 juli 2019 van [B] , ouderling van de [kerk 1] in [plaats] ;
  • een brief van 11 juli 2019 van ds. [C] , predikant van de [kerk 1] in [plaats] ;
  • een brief van 3 juli 2019 van ds. [D] , predikant van de [kerk 2] in [plaats] , en
  • fragmenten uit haar dagboek.
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft dit gedaan op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag, waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft verwezen naar zijn eerdere besluiten van 13 februari 2017 en
5 november 2018. Verweerder heeft aldus toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Eiseres stelt in beroep dat het bestreden besluit aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken lijdt. Eiseres voert hiertoe aan dat de inhoud van de brief van
2 september 2019 voorbeelden bevat van gebeurtenissen die blijk geven van haar huidige diepe innerlijke overtuiging. Volgens eiseres heeft verweerder de inhoud van deze brief niet of niet kenbaar betrokken in de besluitvorming. Verder stelt zij dat zij heeft verklaard over een persoonlijke ervaring die zij had tijdens een gebedsconferentie. Volgens eiseres heeft verweerder deze verklaring ten onrechte als “algemeen” beoordeeld. Ook is volgens eiseres niet inzichtelijk waarom verweerder geen waarde hecht aan de brieven die zij heeft ingebracht. Haar ervaringen en de groei en verdieping van haar geloof dienen volgens eiseres als nieuwe feiten en omstandigheden te gelden. Voorts meent eiseres dat verweerder de onderlinge samenhang van de diverse aspecten van haar relaas niet heeft beoordeeld. Zo heeft verweerder gehandeld in strijd met Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18).
Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder bij de besluitvorming een zogenoemde bekeringscoördinator heeft geconsulteerd. Het besluit geeft er geen blijk van wie deze coördinator was, wanneer de consultatie heeft plaatsgevonden en wat de overwegingen van deze coördinator waren.

Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de bekeringscoördinator
6. De WI 2019/18 vermeldt alleen dat verweerder bij zijn besluitvorming een bekeringscoördinator raadpleegt indien bekeringsmotieven aan de orde zijn. De WI 2019/18 schrijft niet voor dat verweerder inzage geeft in wie deze coördinator is, wanneer de raadpleging van deze coördinator heeft plaatsgevonden en wat de bevindingen van de coördinator zijn geweest. De rechtbank acht het afdoende dat het bestreden besluit er ten minste blijk van geeft dat verweerder de coördinator heeft geconsulteerd. Dat nadere gegevens omtrent deze coördinator en diens inbreng ontbreken, leidt er niet toe dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is. De beroepsgrond faalt dus.
Ten aanzien van de bekering en de geloofsgroei
7. Als verweerder een gestelde bekering in een eerdere procedure bij een inmiddels onherroepelijk besluit niet geloofwaardig heeft bevonden, omdat een vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, dan zal die vreemdeling bij een opvolgende aanvraag die motieven en dat proces moeten kunnen beschrijven. De vreemdeling moet inzichtelijk maken waarom hij tot de gestelde intensivering van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen en hij moet tot uitdrukking brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verweerder heeft deze rechtspraak voor zijn beslispraktijk uitgewerkt in WI 2019/18. Wanneer de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op hem om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat een groot deel van de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres over haar beweegredenen om het christelijke geloof aan te nemen niet meer of anders heeft verteld dan zij in de vorige procedures al had gedaan. Deze verklaringen zijn in de eerdere procedures onvoldoende bevonden om overtuigd te geraken van de oprechtheid van haar bekering. Dat eiseres inmiddels sterker in haar schoenen staat om over haar geloof te praten en zij haar geloof nu beter onder woorden kan brengen, heeft er volgens verweerder niet toe geleid dat zij méér inzicht heeft gegeven in haar motieven voor haar bekering. Verweerder heeft zich aldus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres op dit onderdeel nog steeds niet overtuigen.
9. De rechtbank is verder evenwel van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat gebeurtenissen en ervaringen van eiseres, die zich hebben voorgedaan ná de vorige afwijzing van 5 november 2018, geen blijk geven van een diepe religieuze overtuiging die het gevolg is van haar bekering tot het christelijke geloof. De rechtbank bespreekt achtereenvolgens de deelname van eiseres aan een gebedsconferentie in november 2019 (rechtsoverwegingen 10 tot en met 12), de verbreking door eiseres van haar relatie in april 2019 (rechtsoverweging 13 tot en met 16) en de door eiseres ingebrachte brieven en dagboekfragmenten (rechtsoverweging 17 en 18).
De gebedsconferentie
10. Volgens verweerder heeft eiseres summier en in algemene termen verklaard over haar ervaring tijdens een gebedsconferentie in november 2019. Zij zou niet hebben verklaard hoe deze ervaring heeft bijgedragen aan de verdieping van haar geloof. Daarom getuigt deze verklaring er niet van dat bij eiseres sprake is van een diepe innerlijke overtuiging, aldus verweerder.
11. Eiseres heeft verklaard zij tijdens de gebedsconferentie op enkele meters van een kruis stond. Zij ervaarde toen “als in een film” dat Jezus aan dat kruis hing en dat hij was gestorven voor haar zonden. Deze beleving confronteerde haar met de liefde die Jezus voor haar heeft. De visualisatie gaf een intense beleving, die dieper ging dan de situatie waarin zij het verhaal over Jezus hoorde en in geloof aannam. Met hulp van anderen heeft zij op dat moment leren bidden voor de aanwezigheid van de Heilige Geest in haar leven. Zij heeft verklaard dat zij sinds de conferentie veel denkt aan de kwellingen en pijn die Jezus voor haar heeft ondergaan. Dit en de geloofszekerheid dat God in moeilijke situaties altijd in haar leven aanwezig is en voor haar zorgt, heeft op haar een diepe blijvende indruk gelaten.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft verklaard over de setting van de conferentie en over het moment waarop zij met het kruis werd geconfronteerd. Eiseres heeft verder verteld dat zij de gekruisigde Jezus heeft gevisualiseerd en welke impact dat beeld op haar heeft gehad. Ook heeft eiseres verklaard dat en hoe deze ervaring heeft bijgedragen aan de verdieping van haar geloof. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat eiseres op dit onderdeel summier en algemeen heeft verklaard, alsmede dat deze verklaring geen blijk geeft van een diepe innerlijke overtuiging. De rechtbank acht daarom ook niet afdoende gemotiveerd dat en waarom de ervaring van eiseres tijdens de gebedsconferentie volgens verweerder geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid oplevert.
De relatieverbreking
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaringen over de verbreking van haar relatie geen inzage heeft gegeven hoe het proces van deze gebeurtenis is verlopen en hoe de relatieverbreking heeft bijgedragen aan haar geloofsgroei. Volgens verweerder heeft eiseres slechts verklaard dat zij door te bidden en door hulp van anderen de kracht van God kreeg om haar relatie te beëindigen. Verder heeft verweerder aangegeven dat het opmerkelijk is dat eiseres in de eerdere procedure niet heeft verklaard over haar relatieproblemen, terwijl die toen al wel aan de orde zouden zijn geweest.
14. Eiseres heeft verklaard dat het besluit om haar relatie te verbreken een worsteling voor haar is geweest. Uiteindelijk was zij ervan overtuigd dat dit voor haar toch de juiste weg was. Zij vond namelijk dat zij als christen niet verder kon met haar vriend, die moslim is. Eiseres heeft toegelicht dat dit besluit ingrijpende gevolgen voor haar heeft gehad. Zij is op haar leeftijd immers weer een alleenstaande, ongehuwde vrouw geworden. In de Iraanse cultuur wordt dit als ongewenst en zelfs schaamtevol gezien en ervaren.
15. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar besluit om haar relatie te verbreken niet heeft willen aangeven dat dit heeft bijgedragen aan haar geloofsgroei. Het besluit lijkt daarentegen juist een
gevolgte zijn geweest van die geloofsgroei. Verweerder heeft de verklaringen die eiseres op dit punt heeft afgelegd dus verkeerd geduid. Uit de verklaringen van eiseres is op te maken dat haar christelijke geloof haar tot de conclusie heeft gebracht dat zij, ondanks haar jarenlange relatie, niet verder kon met haar voormalige vriend. Dit vanwege het verschil in hun geloof en hun daarop gebaseerde opvattingen, onder meer over de opvoeding van eventuele kinderen. Ondanks de ingrijpende gevolgen die dit besluit heeft gehad voor haar aanzien en positie als vrouw, is eiseres er toch van overtuigd dat het voor haar op grond van haar christelijke geloof de juiste weg is geweest om haar relatie te
beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder deze elementen van de verklaringen van eiseres heeft meegenomen.
16. Het argument van verweerder dat het opmerkelijk is dat eiseres eerder niet heeft verklaard over haar relatieproblemen, snijdt geen hout. Eiseres heeft de relatieproblemen op zichzelf namelijk niet als nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen. Het is juist de feitelijke verbreking van die relatie die eiseres als nieuw feit of veranderde omstandigheid aan haar huidige aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Ook op dit punt getuigt het bestreden besluit ervan dat verweerder de verklaringen van eiseres onjuist heeft geduid.
De brieven en de dagboekfragmenten
17. De inhoud van de brieven en de dagboekfragmenten ondersteunen de verklaringen van eiseres dat zij qua kennis, betrokkenheid en toewijding is gegroeid in haar geloof. Omdat de inhoud van deze documenten in essentie te vergelijken is met brieven die eiseres in een eerdere procedure heeft ingebracht, stelt verweerder zich op het standpunt dat de documenten geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren. Daar komt volgens verweerder bij dat eiseres haar verklaringen over de verdieping van haar geloof niet aannemelijk heeft gemaakt.
18. Uit de rechtsoverwegingen 10 tot en met 16 komt naar voren dat de motiveringen van de standpunten van verweerder met betrekking tot de gebedsconferentie en de relatieverbreking niet overeind kunnen blijven. Tegen deze achtergrond kan ook het argument met betrekking tot de brieven en de dagboekfragmenten geen stand houden. Verweerder zal nader dienen te motiveren hoe hij de inhoud van de brieven en de dagboekfragmenten ziet in het licht van zijn nader te motiveren standpunten met betrekking tot de vraag of de verklaringen van eiseres over de gebedsconferentie en de relatieverbreking de gestelde verdieping van haar geloof onderbouwen.
Bestuurlijke lus
19. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat aan het bestreden besluit motiveringsgebreken kleven. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. Dit betekent dat de rechtbank nu nog niet definitief beslist op het beroep. Verweerder kan de gebreken herstellen met aanvullende motiveringen of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder vier weken de tijd om de gebreken te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
20. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf A.E. van Gestel
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.