ECLI:NL:RBDHA:2020:15123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om voorlopige voorziening inzake tijdelijke sluiting horeca

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 april 2020 uitspraak gedaan op een herhaald verzoek om voorlopige voorziening van een horeca-inrichting, die tijdelijk gesloten was op basis van een besluit van de burgemeester van Gouda. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Nagtegaal, heeft een voorlopige voorziening gevraagd omdat de horeca-inrichting tot 13 juni 2020 gesloten moest blijven. De voorzieningenrechter overweegt dat het spoedeisend belang van verzoeker onvoldoende is, gezien de resterende periode tot de sluiting en de huidige situatie rondom het Coronavirus, dat alle horeca tot en met 20 mei 2020 gesloten moet blijven. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een hernieuwd verzoek rechtvaardigen, en dat de eerdere afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening op 27 september 2019 nog steeds van toepassing is. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2734
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. J. Nagtegaal),
tegen

de burgemeester van Gouda, verweerder.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten
en omstandigheden.
Bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de horeca-inrichting [h.o.d.n.] , gevestigd aan de [adres] [nummer] te [plaats], voor de duur van negen maanden vanaf 13 september 2019 wordt gesloten. Met het in beroep bestreden besluit van 30 januari 2020 is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
3 De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft immers op
27 september 2019 al een uitspraak (met zaaknummer SGR 19/5798) gedaan inzake het primaire besluit. Daarbij is het verzoek om voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure afgewezen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat - zo volgt uit artikel 8:85 van de Awb - de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval indien sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BY5481).
4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang van verzoeker onvoldoende is. De horeca-inrichting dient immers nog tot 13 juni 2020 gesloten te blijven. Bij de huidige stand van zaken in verband met het Coronavirus zal alle horeca in ieder geval tot en met 20 mei 2020 gesloten dienen te blijven. De resterende periode tot en met 13 juni 2020 is onvoldoende om een spoedeisend belang te veronderstellen.
5 Los van het spoedeisende belang ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan de eerdere afwijzende beslissing van de voorzieningenrechter van 27 september 2019.
De door verzoeker als nieuwe omstandigheid aangevoerde verklaringen van de
heer A. Nuguse, vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Daarin is onder rechtsoverweging 7.2 geoordeeld dat de omstandigheid dat verzoeker stelt geen wetenschap te hebben van de aangetroffen drugs en hem niets te verwijten valt, de bevoegdheid van verweerder tot het toepassen van bestuursdwang onverlet laat. Bepalend is of de conclusie gerechtvaardigd is dat in het horecabedrijf gehandeld wordt in (soft)drugs en niet of verzoeker zelf handelt in drugs. Uit de eerdere uitspraak blijkt overigens dat verweerder naast het aantreffen van de handelshoeveelheid drugs een veelheid aan indicatoren uit het beleid aanwezig heeft mogen achten.
De stelling dat de aangetroffen drugs zogenaamde “fake-hasj” betreft is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich dan ook mogen baseren op het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie waarin is aangegeven dat hasj is aangetroffen.
6 Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening al dan niet in de vorm van een ordemaatregel. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting. In tegenstelling tot hetgeen waarvan eerder werd uitgegaan, kan een verweerschrift achterwege blijven. Ook een reactiemogelijkheid daarop van verzoeker zou gelet op het vorenstaande niet af kunnen doen aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.