ECLI:NL:RBDHA:2020:15112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/5411 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning op basis van familie- en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Filipijnse vrouw van hoge leeftijd, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op basis van familieleven, onder verwijzing naar artikel 8 van het EVRM. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling op medische gronden. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij afhankelijk was van de zorg van haar dochter in Nederland en haar medische situatie verslechterde.

Tijdens de zitting op 1 december 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en de verweerder gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden die verzoekster aanvoerde over haar medische situatie en afhankelijkheid van haar dochter geen redelijke kans van slagen hadden. Het BMA-advies gaf aan dat medische zorg beschikbaar was in de Filipijnen en dat verzoekster in staat was om te reizen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een beschermenswaardige familieband die de normale emotionele banden overstijgt, en dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij uitsluitend op de zorg van haar dochter was aangewezen.

Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van de verweerder om verzoekster uit te zetten. Daarom werd het bestreden besluit geschorst en werd verweerder verboden om verzoekster uit te zetten totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5411

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 4 juli 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)” afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De dochter van verzoekter, [referente] , is ook op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Bij de beoordeling vindt de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
3. Verzoekster is geboren op [1939] en is van Filipijnse nationaliteit. Zij is weduwe en is Nederland ingereisd met een visum kort verblijf voor verblijf bij haar meerderjarige dochter [referente] . Voor haar komst naar Nederland woonde zij zelfstandig. Tijdens haar verblijf bij haar dochter is zij wegens ernstige medische klachten opgenomen in het ziekenhuis en is haar situatie verslechterd. Verzoekster is thans hulpbehoevend en verzoekt om die reden verblijf bij haar dochter (referente).
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op medische gronden dan wel op grond van artikel 8 van het EVRM. Uit het BMA-advies van 7 april 2020 blijkt dat verzoekster kan reizen en dat er medische behandeling mogelijk is in de Filipijnen. Het is niet gebleken dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onredelijk hard voor haar is, zodat zij niet in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule. Verzoekster komt in evenmin aanmerking voor verblijf op grond artikel 3.6, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) dan wel artikel 3.6ba, eerste lid, van de Vb, dan wel verblijf op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de medische situatie van verzoekster
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege medische redenen. Uit de medische stukken die verzoekster heeft overgelegd in de aanvraagprocedure blijkt dat zij niet meer zelf in staat is haar bloedsuikers te regelen. Ook is aangegeven dat zij daarom adequate thuiszorg nodig heeft. Haar medische situatie verslechtert met de dag en inmiddels is zij niet meer in staat om zelfstandig te lopen. Op de zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat zij slechthorend en slechtziend is en dat zij aan staar geopereerd moet worden. Uit het BMA-advies blijkt dat het achterwege blijven van medische behandeling zal kunnen leiden tot een medische noodsituatie. Verzoekster meent dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij enkel en alleen in Nederland door haar dochter verzorgd kan worden. De andere twee dochters willen en kunnen niet voor haar zorgen. Zelfs in het uiterste geval als verzoekster zelfstandig op de Filipijnen zou kunnen leven, dan nog merkt zij op dat er thans een reisverbod geldt. Bovendien zullen alle reizigers die de Filipijnen inreizen noodgedwongen 14 dagen in quarantaine moeten wegens de coronamaatregelen. Op geen enkele wijze wordt door verweerder ingegaan op de vraag hoe zij Nederland zou kunnen verlaten en hoe zij die 14 dagen in quarantaine zou kunnen doorbrengen zonder medische begeleiding.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gronden die verzoekster heeft aangevoerd over haar medische situatie en haar afhankelijkheid van de zorg van haar dochter, geen redelijke kans van slagen hebben en overweegt daartoe als volgt.
7. Het BMA-advies is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder van de juistheid van een dergelijk advies uitgaan, tenzij verzoekster concrete aanknopingspunten aanvoert die twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies rechtvaardigen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het BMA-advies van 7 april 2020 blijkt dat verzoekster bekend is met de volgende klachten: suikerziekte, hoge bloeddruk met orgaanschade in de vorm van een verminderde nierfunctie, hartritmestoornis in de vorm van boezemfibrileren, astma en knieklachten bij artrose en jicht. Bij het uitblijven van een medische behandeling zal een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan. Maar ook is gebleken dat er voor verzoekster behandelingen in de Filipijnen beschikbaar zijn. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij afhankelijk is van mantelzorg door referente. Uit het BMA-advies blijkt immers dat voor verzoeksters klachten behandeling mogelijk is in het Philipine General Hospital in Manila. Vanuit die instelling kan eventueel, mocht dat in de toekomst nodig zijn, ook zorg aan huis geregeld worden. Gezien de leeftijd zou ook plaatsing in een verpleeghuis een goede optie zijn. Ook blijkt uit het BMA-advies dat verzoekster kan reizen en niet is gebleken dat de medische zorg niet toegankelijk is voor verzoekster. Haar stelling op de zitting dat het de vraag is of de beschikbare zorg in de Filipijnen sinds het coronavirus nog toegankelijk is voor verzoekster heeft zij niet beantwoord en, voor zover zij een ontkennend antwoord suggereert, niet onderbouwd. In bezwaar heeft verzoekster voorts aangevoerd dat haar medische situatie met de dag verslechtert, maar dit heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd met medische stukken. Ook haar standpunt op de zitting dat zij slechtziend is en geopereerd zal moeten worden aan staar is niet onderbouwd met medische stukken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de bezwaargronden vooralsnog geen aanleiding geven om verzoekster op medische gronden vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond familieleven met meerderjarige dochter
9. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster in staat is na terugkeer in de Filipijnen zelfstandig te leven. Haar situatie is na haar komst in Nederland verslechterd. Zij handhaaft dat er sprake is van meer dan de gebruikelijke banden tussen haar en haar dochter, waardoor er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven.
10. Volgens vaste rechtspraak [1] is er sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid tussen volwassen familieleden is een aantal factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Ook mag gewicht worden toegekend aan de vraag of de door het afhankelijke familielid benodigde zorg exclusief door de referent kan worden gegeven of dat ook andere familieleden of derden die zorg kunnen verschaffen. Geen van deze factoren zijn op zichzelf of in combinatie per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Indien geen sprake is van familieleven in vorenbedoelde zin, is er geen noodzaak meer voor een nadere belangenafweging.
De omstandigheid dat verzoekster die in alleenstaand is in het land van herkomst, mede vanwege haar hoge leeftijd en slechter wordende gezondheid, in een lastige positie zit, verplicht verweerder op zichzelf niet tot vergunningverlening aan verzoekster op grond van artikel 8 van het EVRM om zich te kunnen herenigen met haar meerderjarige dochter in Nederland. Het gaat in deze zaak uitsluitend om de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen verzoekster en referente.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een beschermingswaardige familieband tussen verzoekster en referente. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM dat hiervoor tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake moet zijn van ‘more than normal emotional ties’. Uit de punten die verzoekster naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid die de normale emotionele banden overstijgt. Voordat verzoekster naar Nederland kwam woonde zij zelfstandig. De huurwoning op de Filipijnen heeft zij aangehouden. Het feit dat verzoekster momenteel zorg van referente ontvangt is onvoldoende om uit te gaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Het is niet gebleken dat verzoekster afhankelijk is van de zorg van referente én verzoekster zonder deze zorg niet kan functioneren én dat deze zorg is voorbehouden aan referente. Daarbij heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat eventuele ondersteuning niet ook door anderen kan worden gegeven en kan plaatsvinden in de Filipijnen. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de bezwaargronden vooralsnog geen aanleiding geven om verzoekster op grond van artikel 8 van het EVRM vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Beroep op hoorplicht
12. Verzoekster stelt dat hoorzitting in artikel 8 EVRM-zaken geïndiceerd is, zeker gelet op het standpunt dat verweerder in het primaire besluit er volledig aan voorbij is gegaan dat de medische klachten in Nederland zijn ontstaan en op dit moment sprake is van een inreisverbod op de Filipijnen, waardoor vertrek onmogelijk is.
13. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat op basis van de bezwaargronden die verzoekster tot op heden heeft ingediend niet valt in te zien op welke punten verzoekster uitvoerig(er) over haar familieleven met haar dochter en haar medische omstandigheden zou kunnen verklaren. Hierbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster geen onderbouwing heeft gegeven van haar verslechterde medische situatie, de toegankelijkheid van de zorg op de Filipijnen en de omstandigheid dat zij van de zorg van referente afhankelijk is. Verweerder hoeft op basis van de stukken die er nu liggen verzoekster niet te horen.
Belangenafweging en conclusie voor de voorlopige voorziening
14. Uit het bovenstaande volgt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te oordelen dat het besluit van verweerder op basis van de stukken die er nu liggen in bezwaar geen stand zal houden.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland te mogen afwachten echter zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekster uit te zetten naar de Filipijnen, gelet op de leeftijd van verzoekster, haar medische situatie en de mogelijke reisbeperkingen naar de Filipijnen. De voorzieningenrechter schorst daarom het bestreden besluit en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het verweerder wordt verboden om verzoekster uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
17. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt uitzetting of verwijdering van verzoekster totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178-,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.