ECLI:NL:RBDHA:2020:15109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL20.19821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië en inbreuk op lichamelijke integriteit door coronatest

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 december 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat Italië als verantwoordelijk land werd aangemerkt en dat de Italiaanse autoriteiten de claim hadden geaccepteerd. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening had verworpen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had gereageerd op de zorgen van eiser over de omstandigheden in Italië.

Eiser stelde dat hij gedwongen zou worden om een coronatest te ondergaan bij overdracht aan Italië, wat een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat deze verplichting niets afdoet aan de verantwoordelijkheid van Italië om het asielverzoek verder te behandelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19821
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. De rechtbank overweegt dat er geen twijfel over kan bestaan dat Italië als verantwoordelijk land wordt aangemerkt en dat Italië de desbetreffende claim heeft geaccepteerd. De rechtbank volgt eiser niet dat geen sprake zou zijn van een overdrachtsbesluit of dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn impliciete beroep op artikel 17 van de Dublinverordening ten onrechte heeft verworpen. Eiser verwijst in dit verband naar wat hij
naar voren heeft gebracht in het gehoor. De enkele mededeling in het voornemen waar in het bestreden besluit naar wordt verwezen is onvoldoende motivering.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het voornemen voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op wat eiser in het gehoor naar voren heeft gebracht. Eiser heeft in het gehoor gemeld dat hij geen verblijfsvergunning heeft gekregen en dat hij na die afwijzing op straat verbleef en geen medische hulp kreeg. Ook heeft hij aangegeven dat hij van de Italiaanse autoriteiten terug moest keren naar zijn eigen land en dat hij anders gearresteerd zou worden. In het voornemen heeft verweerder op pagina’s 2 tot en met 4 deze punten benoemd en gemotiveerd waarom dit geen aanleiding geeft om de asielaanvraag aan zich te trekken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder benoemt onder meer dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem, dat eiser bij klachten hierover en over gebrek aan medische zorg dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten en dat de Italiaanse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat een asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen in lijn met de richtlijnen en dat van indirect refoulement dus geen sprake zal zijn. De rechtbank volgt eiser dan ook niet dat sprake is van een enkele mededeling in het voornemen en ziet ook geen grond voor het oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gemotiveerd, mede erop gelet dat eiser geen zienswijze heeft ingediend. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
5. Ten slotte voert eiser aan dat hij bij overdracht aan Italië wordt gedwongen om een coronatest te ondergaan en dat dit een inbreuk is op zijn lichamelijk integriteit.
6. De rechtbank overweegt dat de verplichting om een coronatest te laten doen voordat naar Italië kan worden gereisd en een eventuele verplichting een coronatest te ondergaan om aan Italië overgedragen te kunnen worden ziet op de feitelijke overdracht. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van Italië om het asielverzoek van eiser verder te behandelen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.