ECLI:NL:RBDHA:2020:15108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL20.19733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk en opvangsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Koen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 1 december 2020, waar eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat de opvang in Frankrijk tekortschiet en dat hij mogelijk slachtoffer zou worden van mensenhandel. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat er in zijn geval sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19733
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.19734, plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Franse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat wat hij eerder in de procedure heeft aangevoerd voldoende aanleiding geeft om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening in samenhang met artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening. Uit de in de zienswijze geciteerde passages van het AIDA-rapport update 2019 blijkt dat de opvang in Frankrijk substantieel tekort schiet en de kans dat eiser geen opvang zal krijgen is substantieel groot. Dit leidt ertoe dat hij op straat moet leven en mogelijk slachtoffer wordt van mensenhandel. Ook lijdt zijn asielprocedure hieronder, doordat hij niet bereikbaar is
voor de autoriteiten of een rechtsbijstandverlener. De verwijzing naar [naam] door verweerder, doet aan die feiten niet af. Verder vreest eiser dat zijn asielaanvraag geen kans maakt, omdat hij een inreisverbod heeft gekregen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem. Uit het AIDA-rapport update 2019 blijkt weliswaar dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk en dat sommige Dublinterugkeerders lang moeten wachten voordat ze een afspraak krijgen, maar het rapport biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ten aanzien van de asielprocedure overweegt de rechtbank dat eiser zelf heeft verklaard dat hij er voor heeft gekozen om niet naar het interview te gaan. Verder heeft Frankrijk met het claimakkoord aangegeven dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Het feit dat eiser een inreisverbod heeft, maakt dus niet dat zijn asielverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Uit het AIDA-rapport blijkt verder dat aan asielzoekers in Frankrijk wel opvang wordt geboden, ook aan Dublinclaimanten. Eiser heeft verklaard dat hij geen opvang heeft gehad, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Uit het AIDA-rapport en de verklaringen van eiser kan dan ook niet worden afgeleid dat eiser bij overdracht aan Frankrijk geen opvang zal ontvangen. Bovendien blijkt uit zijn verklaringen niet dat hij in Frankrijk hierover heeft geklaagd, wat wel op zijn weg had gelegen. Het is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
5. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.