ECLI:NL:RBDHA:2020:15108
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk en opvangsituatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Koen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 1 december 2020, waar eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat de opvang in Frankrijk tekortschiet en dat hij mogelijk slachtoffer zou worden van mensenhandel. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat er in zijn geval sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd.
De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.