De rechtbank is van oordeel dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen. Uit het door eiser overgelegde formulier volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Eiser voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
Eiser heeft op 8 januari 2020 aangifte gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft de kennisgeving van de aangifte conform zijn beleid aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 13 januari 2020 besloten om in de zaak van eiser geen vervolging in te stellen, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft over de feiten die eiser in zijn aangifte heeft genoemd. Ook is er een gebrek aan opsporingsindicaties. Daarom vindt het OM de aanwezigheid van eiser in Nederland niet langer noodzakelijk.
Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) afgewezen, omdat het OM heeft verklaard dat de aanwezigheid van eiser in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
Eiser erkent dat het OM heeft besloten om geen vervolging in te stellen op basis van zijn aangifte van 8 januari 2020. Hij heeft echter recent een tweede aangifte gedaan, omdat hij bekend is geworden met de identiteit en de woonplaats van de dader. Omdat deze persoon in [plaats 1] verblijft, zou Nederland wel rechtsmacht hebben om hem te vervolgen. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet heeft ingestemd met aanhouding van zijn bezwaar totdat de politie meer laat weten over deze tweede aangifte. Voor deze tweede aangifte is zijn aanwezigheid in Nederland namelijk wel nog vereist.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verblijfsvergunning op grond van een aangifte mensenhandel heeft als doel om een slachtoffer van mensenhandel de mogelijkheid te geven om mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek. Dat volgt ook uit artikel 8 van de Mensenhandelrichtlijn. Het doel is niet om een slachtoffer van mensenhandel zonder meer verblijf te verlenen. Daarom is de beslissing van het OM over het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en de noodzaak van het verblijf van eiser in Nederland van doorslaggevend belang.
De vereisten van de gevraagde vergunning staan in artikel 3.48 van het Vb en in paragraaf B8/3 van de Vc. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet voldoet aan deze voorwaarden, omdat er geen strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt naar aanleiding van de aangifte van 8 januari 2020. Uit de beslissing van het OM van 13 januari 2020 blijkt namelijk dat er geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld naar aanleiding van deze aangifte en dat de aanwezigheid van eiser in Nederland in dat kader niet langer nodig is.
Voor zover eiser stelt dat hij een tweede aangifte heeft gedaan, en dat zijn aanwezigheid in Nederland om die reden wel vereist is, overweegt de rechtbank als volgt. Van een tweede aangifte is niet gebleken. Eiser heeft in dit kader slechts een e-mailbericht overgelegd van zijn advocaat aan de Politie [plaats 2] , waarin gevraagd wordt wanneer eiser aangifte kan komen doen. Of er daadwerkelijk een tweede aangifte is gedaan blijkt verder niet uit dit bericht en op de zitting heeft eiser hier ook geen duidelijkheid over kunnen verschaffen. Evenmin is gebleken van een nieuwe brief van het OM waarin wordt verklaard dat de aanwezigheid van eiser in Nederland (alsnog) vereist is. Het is verder ook niet zo dat verweerder een eigen afweging kan maken over de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van eiser in Nederland. Deze beoordeling ligt volgens artikel 3.48, eerste lid, onder c, van het Vb bij Onze Minister. Dat is de minister van Justitie en Veiligheid, en niet verweerder.
Wat eiseres verder naar voren heeft gebracht, kan niet afdoen aan verweerders besluit. De overdracht van eiser naar Italië, de vraag of ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de vraag of eiser in Italië aangifte kan doen van mensenhandel, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het bestreden besluit bepaalt immers de grenzen van deze zaak en dat besluit bevat geen besluit over de overdracht van eiser. De rechtbank kan over die punten dan ook geen oordeel geven. Bovendien heeft eiser op de zitting aangegeven dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag, zodat van uitzetting naar Italië überhaupt geen sprake is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te betalen.
Omdat het beroep ongegrond is verklaard, is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.