ECLI:NL:RBDHA:2020:15095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens gebrek aan bewijs en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt dat hij door een buurtgenoot is neergestoken en bedreigd, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van deze gebeurtenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn identiteit en de feiten die hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser inconsistent zijn en dat hij geen ondersteunende documenten heeft overgelegd om zijn relaas te onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij specifiek gevaar loopt in Algerije.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de noodzaak van een vertrektermijn en de motivering van het inreisverbod beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten om de asielaanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat het besluit van de Staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier P. Bruins, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19100
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19101, plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser en zijn gemachtigde hadden al kenbaar gemaakt niet te zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door een buurtgenoot, [A] ( [A] ) is neergestoken. Daarvan heeft eiser vier keer aangifte gedaan. Omdat een oom van [A] commissaris van politie is, is volgens eiser het proces- verbaal van aangifte gemanipuleerd. Hierdoor is [A] niet veroordeeld. Na de vierde aangifte is eiser door [A] met de dood bedreigd. In verband hiermee heeft eiser Algerije verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit en nationaliteit;
  • Problemen met [A] .
Veilig land van herkomst?
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over het incident met [A] . Eiser heeft zijn relaas niet onderbouwd met documenten. Evenmin heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat Algerije voor hem niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Blijkens het beroepschrift gaat eiser ervan uit dat verweerder niet twijfelt aan de verklaringen omtrent zijn identiteit. De rechtbank stelt vast dat deze aanname van eiser berust op een onjuiste lezing van het besluit. Verweerder is namelijk wel degelijk van mening dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Tegen dit standpunt van verweerder heeft eiser geen gronden gericht.
6. Eiser voert aan dat hij tegen de bedreigingen van [A] geen bescherming kan krijgen, vanwege de corruptie in Algerije. Hij verwijst daarbij naar informatie van ACCORD van 16 juni 2014.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn verklaringen over zijn problemen met [A] niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser op dit onderdeel wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft eiser tot op heden zijn verklaringen niet met documenten onderbouwd. Het zou voor eiser mogelijk geweest kunnen zijn om documenten in te brengen die betrekking hebben op zijn ziekenhuisopname of op zijn procedures bij de rechtbank. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eiser Algerije ruim één jaar vóór het doen van zijn asielaanvraag in Nederland had verlaten en dat hij al die tijd contact met zijn vader in Algerije heeft gehouden.
8. Verweerder heeft in het voornemen van 28 oktober 2020 vermeld dat Algerije in een brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 11 oktober 2016 als een veilig land van herkomst is beoordeeld. Nadien heeft een herbeoordeling van de situatie plaatsgevonden op 11 juni 2018 en op 30 september 2020. Op basis hiervan acht de rechtbank dit beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk. Een verwijzing naar informatie van ACCORD uit 2014 en hetgeen overigens is aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat Algerije in het algemeen geen veilig land van herkomst is. In verband met de omstandigheid dat verweerder de identiteit en het asielrelaas van eiser niet aannemelijk vindt, heeft verweerder niet ten onrechte mogen aanvoeren dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije specifiek voor hem geen veilig land van herkomst is. De beroepsgrond slaagt niet.
De vertrektermijn
9. Eiser stelt dat verweerder hem bij het opleggen van het terugkeerbesluit een vertrektermijn had moeten gunnen. Eiser voert daartoe aan dat er ten aanzien van hem geen gevaar is voor onttrekking aan de uitzetting. Verweerder heeft zich ter zitting op te standpunt gesteld dat het onthouden van een vertrektermijn is gebaseerd op een andere grond, te weten de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag.
10. Op grond van artikel 66a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan verweerder aan een vreemdeling een vertrektermijn onthouden als diens aanvraag om een verblijfsvergunning kennelijk ongegrond is verklaard. Van deze situatie in hier sprake en in verband hiermee is verweerder dus bevoegd om te bepalen dat eiser het gebied van de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Aan de beoordeling van de vraag of er een gevaar is dat eiser zich aan het toezicht onttrekt, komt de rechtbank niet toe. Dit aspect heeft verweerder namelijk niet aan het besluit ten grondslag gelegd.
Het inreisverbod
11. Eiser voert voorts aan dat verweerder het inreisverbod onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het opleggen van een inreisverbod volgt uit het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
12. In het besluit heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom hij aan eiser een inreisverbod heeft opgelegd. Eiser heeft in zijn beroepschrift niet toegelicht waarom de motivering van verweerder niet zou deugen. Eiser heeft slechts herhaald wat hij in zijn zienswijze tegen het voornemen al had aangevoerd. Om die reden slaagt de beroepsgrond op dit onderdeel niet.
Conclusie
13. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
27 november 2020
en zal worden bekend gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.