ECLI:NL:RBDHA:2020:15093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/4023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige

Op 30 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Turkse verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 5 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, welke op 5 maart 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De Staatssecretaris heeft in een schrijven van 24 november 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt vast dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Echter, er is overeenstemming tussen partijen dat uitzetting van de verzoeker moet worden voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 525,-, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan de verzoeker worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4023

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [1995] , van Turkse nationaliteit, verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 5 februari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 24 november 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 5 maart 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.