ECLI:NL:RBDHA:2020:15090
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 7 juni 2018 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder had nagelaten om hierop tijdig te beslissen. Eiser stelde dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat hij in de B8-procedure was beland. Verweerder had echter de verleende vergunning in de B8-procedure met terugwerkende kracht ingetrokken, wat volgens eiser niet had mogen gebeuren, omdat dit de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag niet zou mogen beïnvloeden.
Verweerder stelde in zijn verweerschrift dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de ingebrekestelling die eiser had ingediend niet geldig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder met het besluit van 9 november 2018 op de asielaanvraag van eiser had beslist door deze buiten behandeling te stellen. De rechtbank concludeerde dat de asielprocedure niet herleefde door de intrekking van de vergunning en dat er op het moment van indienen van de ingebrekestelling geen aanvraag was waarop verweerder moest beslissen. Daarom was de ingebrekestelling ongeldig en was het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 7 oktober 2020.