ECLI:NL:RBDHA:2020:15037
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met ingetrokken besluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 17 oktober 2019 de verblijfsvergunning van verzoeker had ingetrokken en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar had opgelegd. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 maart 2020. Hierop heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 30 oktober 2020 heeft de Staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat het bestreden besluit was ingetrokken en dat er opnieuw op het bezwaar van verzoeker zou worden beslist. Verzoeker heeft vervolgens zijn beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken. Op 11 november 2020 heeft de Staatssecretaris opnieuw op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft tegen dit nieuwe besluit geen beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroep was ingediend tegen het besluit van 11 november 2020, waardoor er geen connexiteit was met een bodemprocedure. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om het verzoek zonder zitting niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. E. de Jong, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.