In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin van diplomatiek personeel en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, afkomstig uit een derde land, hadden asiel aangevraagd in Nederland na hun vertrek uit een andere EU-lidstaat, waar zij op basis van hun diplomatieke status verbleven. De staatssecretaris had de aanvragen niet in behandeling genomen, stellende dat de andere lidstaat verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en geoordeeld dat de eisers hun verblijfsrecht in de andere lidstaat ontleenden aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, en niet aan een verblijfstitel zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, omdat de diplomatieke kaarten die aan de eisers waren verstrekt niet als verblijfstitel konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om de asielaanvragen inhoudelijk te behandelen en nieuwe besluiten te nemen. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed.