ECLI:NL:RBDHA:2020:15031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiseres geloofwaardig zijn, maar dat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder een van de uitzonderingscategorieën valt die een asielvergunning rechtvaardigen.

De eiseres voerde aan dat er een aanmerkelijke achteruitgang in de situatie in Algerije was, en dat dit aanleiding moest geven voor een uitgebreide herbeoordeling van de status van Algerije als veilig land van herkomst. De rechtbank verwierp deze stelling, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat Algerije niet ten onrechte als veilig land van herkomst is aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat haar specifieke situatie in Algerije onveilig zou zijn.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiseres Nederland onmiddellijk moest verlaten, met een inreisverbod van twee jaar. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, met mr. B.L. Meijer als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18712
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.E.P. Peijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten en is aan haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18713, plaatsgevonden op 18 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] .
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij toen zij drie jaar oud was weeskind is geworden, toen zij door haar vader werd verlaten en haar moeder was overleden. Zij woonde sindsdien bij haar oma. In die tijd is eiseres mishandeld, vernederd en gekleineerd door haar ooms. Ook heeft eiseres verklaard dat een van haar ooms haar heeft willen verkrachten. Nadat de oma van eiseres overleed hebben haar ooms haar definitief op straat gezet. De ooms wilden haar uithuwelijken maar dat heeft eiseres geweigerd, omdat zij al in het geheim was getrouwd met een Syrische man. De ooms hebben eiseres voor de keuze gesteld: ze gaat scheiden of ze wordt vermoord.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de problemen met de ooms.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig worden geacht. Ook vindt verweerder het geloofwaardig dat eiseres problemen heeft ondervonden met haar ooms. Volgens verweerder leidt dit echter niet tot toewijzing van een verblijfsvergunning, omdat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder een van de uitzonderingscategorieën valt. Eiseres heeft daarnaast ook niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van haar zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dus in haar geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiseres voert aan dat Algerije ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Onder verwijzing naar de brief van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 30 september 2020 (hierna: de brief) stelt eiseres dat er sprake is van een aanmerkelijke achteruitgang op verschillende gebieden. Verweerder had hierin volgens eiseres aanleiding moeten zien voor een uitgebreide heroverweging van de plaatsing van Algerije op de lijst van veilige landen van herkomst. Eiseres wijst er in dat verband ook op dat het onbegrijpelijk is dat verweerder ten aanzien van Togo wel is overgegaan tot een uitgebreide herbeoordeling, terwijl dat land veel beter scoort op bijvoorbeeld de vrijheidsindex van Freedom House, maar ten aanzien van Algerije niet.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat Algerije ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Verweerder verwijst in dit kader terecht naar meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1, waarin is bepaald dat verweerder Algerije niet ten onrechte heeft aangewezen als veilig land van herkomst, en dat die aanwijzing in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de brief geen grond biedt voor het oordeel dat er een uitgebreide herbeoordeling moet plaatsvinden van de veiligheidssituatie in Algerije. In de brief heeft verweerder toegelicht dat er slechts aanleiding bestaat voor een dergelijke uitgebreide herbeoordeling van een land als er sprake is van een
aanmerkelijkeachteruitgang op één van eerste drie genoemde criteria (democratisch bestuur, bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van personen en vrijheid van meningsuiting) of als er op een meerderheid van de genoemde criteria een achteruitgang wordt geconstateerd.2 Uit de herbeoordeling van Algerije, die als bijlage3 is gevoegd bij de brief, volgt dat hiervan geen sprake is. Er is wel sprake van een achteruitgang op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en van een
aanmerkelijke
1. Zie onder andere de uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630), de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1002) en de meer recente uitspraak van 10 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:45).
2 Zie pagina 2 van de brief onder het kopje ‘Werkwijze herbeoordeling veilige landen van herkomst’. 3 Zie bijlage ‘Herbeoordelingen landen tweede tot en met vijfde de tranche met uitzondering van Togo’.
achteruitgang op het gebied van vrijheid van godsdienst, maar dat is op zichzelf dus niet voldoende voor het oordeel dat verweerder gehouden zou zijn om een uitgebreide herbeoordeling van het land uit te voeren. Verweerder heeft dan ook kunnen volstaan met het aanwijzen van extra uitzonderingsgronden op deze gebieden. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gemotiveerd.
8. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar vergelijking met Togo, omdat er ten aanzien van Togo sprake is van een andere situatie. Er is sprake van andere omstandigheden die tot een uitgebreide herbeoordeling van dat land hebben geleid. Uit de brief volgt
immers dat Togo naar aanleiding van een eerdere herbeoordeling was opgeschort als veilig land van herkomst, omdat er een aanmerkelijke achteruitgang was geconstateerd. Om die reden is Togo nu opnieuw beoordeeld, en deze herbeoordeling heeft er toe geleid dat is besloten om Togo te schrappen als veilig land van herkomst. Uit de bijlage4 bij de brief blijkt bovendien dat in Togo een aantal belangrijke mensenrechtenverdragen en wetten die waarborgen bieden niet voldoende worden nageleefd, dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht niet altijd wordt nageleefd en dat corruptie een probleem is. Verder wordt er melding gemaakt van foltering en mishandeling in detentiecentra en wordt vermeld dat de rechten op vrije meningsuiting en vereniging zijn beperkt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de situatie in Algerije vergelijkbaar is met die in Togo en dat verweerder dus ten aanzien van Algerije ook over had moeten gaan tot een uitgebreide herbeoordeling.
9. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder Algerije nog steeds heeft mogen aanmerken als een veilig land van herkomst. Uit de brief en de bijlage volgt niet dat de situatie in Algerije thans zodanig is verslechterd dat de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS niet meer op zouden gaan. Eiseres heeft verder ook geen andere informatie overgelegd waaruit dit zou moeten volgen.
10. Dit betekent dat eiseres alleen een asielvergunning kan krijgen als ze aannemelijk maakt dat Algerije in haar specifieke geval geen veilig land van herkomst is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Er is gesteld noch gebleken dat eiseres valt onder één van de door verweerder aangewezen uitzonderingscategorieën. Verder heeft eiseres de stelling van verweerder dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen bescherming kan krijgen van - of kan klagen bij - de Algerijnse autoriteiten over de problemen die zij heeft ondervonden met haar ooms of mogelijk nog zal ondervinden, niet betwist. Ter zitting is dit nogmaals bevestigd.
11. Eiseres komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. De rechtbank volgt eiseres ten slotte niet in haar stelling dat het onevenredig is om aan haar geen vertrektermijn te gunnen en om een inreisverbod aan haar op te leggen. Verweerder is op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, bevoegd is om te bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten. Door eiseres zijn geen specifieke omstandigheden aangevoerd waarom verweerder een langere vertrektermijn had moeten hanteren. De stelling van eiseres dat zij getrouwd is met een man die in Nederland
4 Zie ‘Bijlage 2 herbeoordeling Togo’.
verblijft, is verder niet met stukken onderbouwd. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd was om een inreisverbod op te leggen en geen aanleiding heeft hoeven zien om daar, bijvoorbeeld op grond van artikel 8 van het EVRM, vanaf te zien. De duur van het inreisverbod is twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop eiseres Nederland heeft verlaten.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.