ECLI:NL:RBDHA:2020:15011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening en belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 10 november 2020 is eiser verschenen, samen met een tolk, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp.

De rechtbank overweegt dat de belangen van het kind, zoals genoemd door eiser, zijn meegenomen in de beoordeling van de zaak. Eiser heeft aangevoerd dat zijn echtgenote en minderjarige dochter ook asiel hebben aangevraagd in Nederland, maar dat deze aanvragen eveneens niet in behandeling zijn genomen omdat Spanje verantwoordelijk is. De rechtbank concludeert dat de belangen van het kind zijn gewaarborgd binnen de Dublinverordening en dat de situatie van eiser en zijn gezin niet leidt tot een andere conclusie. De rechtbank wijst erop dat de Spaanse autoriteiten bij twijfel aan het vaderschap een DNA-test kunnen afnemen, maar dat dit niet betekent dat er automatisch sprake zal zijn van een strijdige behandeling met artikel 3 van het EVRM.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij homoseksueel is en dat hij in Spanje slecht behandeld zal worden door zijn familie, maar de rechtbank oordeelt dat deze claims niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredige hardheid met zich meebrengt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, en is bekendgemaakt op 13 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18522
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18523, plaatsgevonden op 10 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer J. Malik . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. De echtgenote van eiser en zijn minderjarige dochter hebben ook in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvragen zijn ook niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De
1. Verordening (EU) nr. 604/2013.
beroepsprocedure van de echtgenote van eiser en zijn dochter loopt nog.2 Eiser en zijn echtgenote verblijven in hetzelfde Asielzoekerscentrum (AZC) maar leven niet meer samen en zijn bezig met hun echtscheidingsprocedure. Wel is zijn echtgenote nu zwanger van hem en waarschijnlijk wordt het kind nog geboren tijdens hun huwelijk. Nu de echtgenote van eiser ergens in december is uitgerekend en niet mag reizen rondom de geboorte van het kind, bestaat de mogelijkheid dat het gezin gescheiden wordt overgedragen aan Spanje.
Deze mogelijke scheiding van het gezin is in het strijd met de belangen van de dochter van eiser en het ongeboren kind. Daarnaast verwijst eiser nog naar een artikel van de Trouw van 25 oktober 2020 met de titel: ‘
Spanje scheidt migrantenkinderen van hun ouders’. Uit dit artikel blijkt dat eiser en zijn kinderen mogelijk worden gescheiden totdat met een DNA-test is aangetoond dat eiser de echte vader is. Ook een kortdurende scheiding van vader en kind is schadelijk voor de ontwikkeling van zijn dochter, aldus eiser. Eiser doet in dit verband een beroep op artikel 6 van de Dublinverordening, artikel 8 het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en werkinstructie 2019/8 ‘Het belang van het kind in de Dublinprocedure’ (werkinstructie 2019/8).
3. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van het kind hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening. Ter zitting erkent verweerder dat eiser als vader van zowel zijn minderjarige dochter als het ongeboren kind. Daarnaast merkt verweerder op dat de probleemsituatie tussen eiser en zijn echtgenote niet maakt dat Spanje niet langer verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eiser en zijn gezin. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte hetgeen is gesteld over de belangen van het kind niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Spanje is namelijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen van het gehele gezin. De door eiser aangevoerde punten over de zwangerschap van zijn echtgenote en de mogelijk gescheiden overdracht van het gezin doen niet af aan dit oordeel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze punten zien op het moment en de wijze van overdracht. Nu het in deze zaak gaat om het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, loopt de rechtbank nog niet op deze zaken vooruit. Ook verweerder heeft dat in zijn besluit niet hoeven doen. De rechtbank is van oordeel dat uit het artikel van de Trouw van 25 oktober 2020 valt op te maken dat de Spaanse autoriteiten alleen bij twijfel aan het vaderschap een DNA-test zullen afnemen. Ook ziet het artikel op asielzoekers die via de buitengrenzen Spanje willen inreizen en is dus niet van toepassing op Dublinclaimanten. Verweerder heeft zich daarom ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat uit het artikel niet blijkt dat op voorhand moet worden aangenomen dat het gezin in Spanje gescheiden zal worden en daarom sprake zal zijn van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser is homoseksueel en binnen zijn familie wordt zijn levenswijze niet geaccepteerd. In Spanje woont veel familie van eiser en hij zal bij overdracht aan Spanje dan ook slecht worden behandeld door hen. Een aantal van zijn familieleden werkt bij de politie, dus hij kan ook geen bescherming inroepen bij de Spaanse autoriteiten. Tot slot doet eiser nog een beroep op de heersende pandemie en de gevolgen daarvan. Gelet daarop is het niet verantwoord om eiser over te dragen naar Spanje.
2 NL20.18498 en NL20.18499.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft de door hem naar voren gebrachte problemen met zijn familie niet nader onderbouwd. In dit kader geldt dat indien eiser meent dat hij in Spanje problemen zal ondervinden, voor hem de mogelijkheid bestaat om zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten aldaar. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of bij voorbaat kansloos is. Over de heersende pandemie stelt verweerder terecht dat dit ziet op de feitelijke overdracht en niet kan afdoen aan de vaststelling van Spanje als verantwoordelijke lidstaat. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Spanje getuigt van onevenredige hardheid. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. V.E. van der Does A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.