In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 10 november 2020 is eiser verschenen, samen met een tolk, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp.
De rechtbank overweegt dat de belangen van het kind, zoals genoemd door eiser, zijn meegenomen in de beoordeling van de zaak. Eiser heeft aangevoerd dat zijn echtgenote en minderjarige dochter ook asiel hebben aangevraagd in Nederland, maar dat deze aanvragen eveneens niet in behandeling zijn genomen omdat Spanje verantwoordelijk is. De rechtbank concludeert dat de belangen van het kind zijn gewaarborgd binnen de Dublinverordening en dat de situatie van eiser en zijn gezin niet leidt tot een andere conclusie. De rechtbank wijst erop dat de Spaanse autoriteiten bij twijfel aan het vaderschap een DNA-test kunnen afnemen, maar dat dit niet betekent dat er automatisch sprake zal zijn van een strijdige behandeling met artikel 3 van het EVRM.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij homoseksueel is en dat hij in Spanje slecht behandeld zal worden door zijn familie, maar de rechtbank oordeelt dat deze claims niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredige hardheid met zich meebrengt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, en is bekendgemaakt op 13 november 2020.