ECLI:NL:RBDHA:2020:14999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele eiser uit Tanzania wegens onvoldoende aannemelijkheid van gegrondheid en problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Tanzania, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een opgelegd inreisverbod van twee jaar. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en dat hij bij terugkeer naar Tanzania problemen verwacht vanwege zijn seksuele geaardheid. Tijdens de zitting op 6 november 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van eiser en de afwijzing van de aanvraag door verweerder beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank constateerde dat verweerder in lijn met de richtlijnen had gehandeld en voldoende doorgevraagd had naar de persoonlijke belevingen van eiser. Eiser had echter niet overtuigend kunnen verklaren over zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij zou ondervinden. De rechtbank vond dat de verklaringen van eiser op belangrijke punten bevreemdend en niet concreet waren, en dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gevoelens en relaties. De rechtbank concludeerde dat de gestelde problemen niet geloofwaardig waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven voor het verlenen van een verblijfsvergunning.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claims en de rechtbank vond dat verweerder niet onterecht had geconcludeerd dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Hopman).

ProcesverloopBij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar en is aan eiser een vertrektermijn onthouden.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18756, plaatsgevonden op 6 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.U. Takaki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 3 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en om die reden problemen verwacht bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Verder heeft eiser verklaard over
de problemen naar aanleiding van zijn geaardheid, waardoor hij heeft besloten
te vluchten. Ook heeft eiser verklaard dat hij problemen verwacht, wegens verrichte activiteiten voor de [partij] partij.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit en nationaliteit en herkomst;
- de LHBTI geaardheid van eiser;
- de problemen naar aanleiding van de LHBTI geaardheid;
- het lidmaatschap bij de [partij] partij;
- de problemen naar aanleiding van activiteiten voor de [partij] partij.
Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst vooralsnog geloofwaardig geacht. Ook eisers lidmaatschap van de [partij] partij wordt geloofwaardig geacht. Maar verweerder vindt dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser tegenstrijdig, vaag en wisselend, oppervlakkig en summier en niet overtuigend heeft verklaard. Onder meer voor wat betreft zijn verklaringen over zijn gevoelens en zijn relaties met mannen. Verder vindt verweerder de ten gevolge van eisers gestelde homoseksuele geaardheid ondervonden problemen niet geloofwaardig. Eisers verklaringen zijn op belangrijke punten bevreemdend, weinig concreet en niet overtuigend. Ook de problemen naar aanleiding van verrichte activiteiten voor de [partij] partij acht verweerder niet geloofwaardig. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser niet concreet genoeg en daarnaast tegenstrijdig hierover heeft verklaard. Verweerder heeft de aanvraag verder afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser, waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.
Seksuele geaardheid en de problemen naar aanleiding daarvan
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt in zijn algemeenheid dat de summiere verklaringen hem niet kunnen worden tegengeworpen, omdat hij niet gewend is over zijn gevoelens te praten. Ook is niet gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met eisers niveau. Daarbij heeft eiser toegelicht en onderbouwd dat sprake is van een groot cultuurverschil, omdat homoseksualiteit in Tanzania niet is toegestaan. Verder kunnen summiere verklaringen niet tegengeworpen worden als het op de weg van verweerder ligt om daarover door te vragen, aldus nog steeds eiser, en heeft eiser beeldmateriaal ingebracht om zijn verklaringen nader te onderbouwen.
4. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit WI 2019/17 volgt dat verweerder moet doorvragen op de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gestelde homoseksualiteit voor de vreemdeling heeft gehad. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de mate waarin mensen hun gerichtheid in woorden kunnen vatten en dient aansluiting te worden gezocht bij het niveau en de wijze van vertellen van de vreemdeling en zijn referentiekader. In dit geval blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de rapporten van het eerste en nader gehoor dat verweerder in lijn met de WI 2019/17 heeft gehandeld. Zo heeft verweerder aan het begin van het eerste en nadere gehoor gevraagd of eiser het aan wil geven als hij de vragen niet begrijpt. Daarnaast heeft verweerder op de tweede dag van het nader gehoor de verklaringen van de eerste dag geverifieerd, zijn vragen op andere manieren verwoord, zijn er open vragen gesteld en is er doorgevraagd. Niet is gebleken dat eiser niet volledig heeft kunnen verklaren. Dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers cultuur of niveau, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij is van belang dat eiser niet heeft toegelicht wat zijn niveau is en wat dat betekent voor het wel of niet (nader) kunnen verklaren over bepaalde punten. Verder acht de rechtbank van belang dat verweerder in de besluitvorming nadrukkelijk heeft betrokken dat eiser afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit verboden is. Dat summiere verklaringen eiser niet mogen worden tegengeworpen volgt de rechtbank dan ook niet. Op het beeldmateriaal zal de rechtbank later in de uitspraak ingaan.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat zijn geaardheid niet geloofwaardig is. Eiser betwist dat hij vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen hierover heeft afgelegd. Eiser voert hierover aan dat zijn verklaringen over zijn geaardheid blijk geven van zijn proces van de groei van zijn verliefdheid en bewustwording en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers proces van zelfacceptatie. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met zijn achtergrond. Verder kan verweerder de overwegingen over de biseksualiteit niet tegenwerpen. Wanneer een man seks heeft met een andere man word je immers aangemerkt als ‘gay’. Ook vindt eiser dat hij voldoende heeft verklaard over het verschil in zijn gevoelens voor mannen en vrouwen. Eiser meent verder dat hij voldoende duidelijk heeft verklaard, hoe hij zijn geaardheid geheim hield en hoe die geaardheid geleidelijk openbaar werd en ook dat hij daar niet tegenstrijdig over heeft verklaard. Eiser betoogt verder dat hij niet tegenstrijdig over [naam 1] heeft verklaard en dat hij voldoende overtuigend heeft verklaard over zijn relatie met [naam 2] en de gebeurtenissen rond [naam 3] . Verder vindt eiser dat verweerder ten onrechte stelt dat de uit zijn geaardheid voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn.
6. In de WI 2019/17 komen de termen ‘bewustwording’ en ‘zelfacceptatie’ niet meer voor. Verweerder gebruikt die termen niet meer vanwege de kritiek daarop van belangenorganisaties. De rechtbank stelt vast dat verweerder tijdens de gehoren van eiser daar ook geen vragen over heeft gesteld.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zijn geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder stelt terecht dat eiser op relevante punten vaag en oppervlakkig (summier) heeft verklaard over zijn geaardheid. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder niet ten onrechte stelt dat eiser veelvuldig en nagenoeg exclusief nadruk legt op seksuele handelingen binnen zijn geaardheid. Hoewel het voorstelbaar is dat eiser het hebben van seksueel contact met hetzelfde geslacht ziet als een uiting van homoseksualiteit, heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij ook kan verklaren over zijn persoonlijke gevoelens en gedachten. Te meer, omdat eiser zelf heeft verklaard dat het hier liefdesrelaties betreft, waarvan in ieder geval één relatie geruime tijd duurde. Dat heeft eiser onvoldoende gedaan. Eiser heeft daarnaast geen inzicht kunnen geven in een verschil op gevoelsniveau voor wat betreft relaties met mannen enerzijds en relaties met vrouwen anderzijds. Anders dan eiser meent, is in de besluitvorming eiser niet tegengeworpen dat hij de begrippen ‘biseksueel’ en of ‘gay’ onjuist heeft gebruikt of onvoldoende bekend was met deze begrippen. Eisers verklaring dat hij zonder gevoelens geen seks kan hebben, of zijn verklaring dat hij tijdens seks met mannen meer gevoelens heeft dan tijdens seks met vrouwen, zijn geen verklaringen die inzicht geven in de gevoelens van eiser.
8. Verder heeft verweerder terecht aangedragen dat het opmerkelijk is dat eiser niet meer kan verklaren over [naam 2] , omdat dat een lange relatie is geweest die eiser zelf omschrijft als liefdesrelatie. Verweerder wijst erop dat eiser niet weet wat de identiteit is van de overige leden van het gezin van [naam 2] , niet weet wanneer hij [naam 2] heeft ontmoet en hoe hun relatie is begonnen of wanneer [naam 2] jarig is. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van eiser over [naam 3] . Eiser weet niets te verklaren over de persoon [naam 3] zelf, over zijn verdere familieleden en achtergrond. Dit heeft verweerder bevreemdend mogen vinden, omdat de relatie met [naam 3] volgens eiser tot problemen heeft geleid met de politie en daarbij familieleden betrokken waren. Van eiser mocht verwacht worden dat hij méér kon vertellen over de persoonlijkheid van deze personen, over wat hem in deze personen aantrok, over wat zij voor hem betekenden en bijvoorbeeld hun familie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser hiertoe voldoende gerichte vragen gesteld en hem ook voldoende ruimte geboden om hieromtrent te verklaren.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank al gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie kunnen komen dat de gestelde seksuele gerichtheid onvoldoende aannemelijk is gemaakt en daarmee dus ook de daaropvolgende problemen ongeloofwaardig zijn.
10. Hierbij merkt de rechtbank in reactie op het door eiser aangevoerde nog het volgende op. Het is juist, dat eiser zijn vrees voor zijn veiligheid ten gevolge van zijn seksuele geaardheid niet met bewijsstukken hoeft te onderbouwen. Maar verweerder mag van eiser wel verlangen dat daar waar hij verklaart over ondervonden problemen en stelt uitgenodigd te zijn bij het wijkhoofd dan wel de politie hij de originele bewijsstukken daarvan overlegt. Dat heeft eiser nagelaten. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd toegelicht op welke punten en waarom de verklaringen van eiser over de problemen onvoldoende en bevreemdend zijn en de uitleg van eiser niet overtuigt.
Verder heeft verweerder niet het gewicht aan het overgelegde beeldmateriaal hoeven toekennen dat eiser daaraan toekent. Ter zitting is besproken dat uit de beelden blijkt dat eiser en een andere man zich uitkleden en op een bed zitten. Eiser zegt dat hieruit duidelijk de bedoeling van de handelingen blijkt en daarmee zijn homoseksuele geaardheid nader is onderbouwd. Verweerder heeft echter in de besluitvorming voldoende gemotiveerd dat het hebben van seksueel contact met iemand van gelijk geslacht niet zonder meer doorslaggevend is om te bepalen wat iemands gerichtheid is. Het gaat eerst en vooral om de interne beleving en gevoelens van de persoon over diens geaardheid. Eiser had nog een foto willen inbrengen, maar dat is vanwege de detentie niet gelukt. Maar dat geeft geen aanleiding om anders naar de zaak te kijken, omdat verweerder voldoende heeft toegelicht dat een beeld het gebrek in de oppervlakkige verklaringen van eiser niet kan wegnemen. Tot slot merkt verweerder terecht op dat consistent verklaren, als dit onvoldoende diepgang heeft, niet betekent dat de verklaringen daarom geloofwaardig zijn. Ook niet als de verklaringen passen binnen een algemeen beeld van een land.
De problemen vanwege de campagne activiteiten voor de [partij] partij
11. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat de problemen die voortvloeien uit zijn activiteiten voor de [partij] partij ongeloofwaardig zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser in het nader gehoor zijn gestelde problemen onvoldoende concreet heeft gemaakt en dat die in strijd zijn met zijn eerdere verklaring dat hij geen politieke problemen had ondervonden. Eisers verklaring steunt grotendeels op het bekend worden van een namenlijst, zonder dat er enige onderbouwing volgt dat dit daadwerkelijk tot problemen voor eiser heeft geleid. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het vermoedens van eiser betreft en dat hij met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn geheime campagne activiteiten bekend zijn geworden. Hierom heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de door eiser gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om de foto’s die eiser heeft van een bijeenkomst in [plaats] en van leiders die kennelijk zijn mishandeld vanwege hun betrokkenheid bij de [partij] partij in te brengen. Gesteld noch gebleken is dat daaruit blijkt dat eisers geheime campagne activiteiten bekend zijn geworden en eiser te vrezen heeft bij terugkeer. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat het hier een legale politieke partij betreft.
Afwijzing van de aanvraag van een vergunning, vertrektermijn en inreisverbod
13. Uit het bovenstaande volgt dat er geen grond voor verweerder bestond voor het verlenen van een vergunning op grond van de door eiser gestelde problemen. Eiser heeft verder nog verzocht om in aanmerking te komen voor een vergunning wegens bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt dat verweerder zich hierover terecht op het standpunt heeft gesteld, dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van overige bijzondere, individuele, omstandigheden die aanleiding geven om eiser op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij geen paspoort kan overleggen, omdat hij gevaar gelopen zou hebben als hij zijn paspoort aan de reisagent zou terugvragen.
15. De rechtbank constateert dat verweerder niet alleen het ontbreken van een paspoort van belang vindt, maar ook dat eiser geen andere reisdocumenten heeft overgelegd, zoals een ticket of een boardingpass. Verweerder heeft mogen vinden dat eiser daar onvoldoende tegenover heeft gesteld. Verweerder heeft eisers aanvraag om die reden terecht op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) als kennelijk ongegrond afgewezen.
16. Omdat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft hij deze omstandigheid, gelet op het bepaalde in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw in samenhang met artikel 66, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in de beoordeling van het verkorten van de vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod mee kunnen nemen. Dat verweerder geen kenbare motivering heeft verricht, volgt de rechtbank niet. Omdat eiser niet heeft gemotiveerd waarom volgens hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar onredelijke bezwarend of onevenredig zou zijn, slaagt die beroepsgrond evenmin.
Conclusie
17. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid vanmr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.