ECLI:NL:RBDHA:2020:14995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.9618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod; beroep gegrond wegens rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiseres, een Chileense nationaliteit. Eiseres had een visum voor Frankrijk en verbleef rechtmatig in Nederland ten tijde van het bestreden besluit van 18 april 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 20 februari 2020 in Frankrijk is ingereisd en vervolgens naar Nederland is gekomen, waar zij binnen de toegestane termijn van 90 dagen verbleef. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Schengen Grenscode, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat het verblijf van eiseres illegaal was of dat haar rechtmatig verblijf was geëindigd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9618
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Chileense nationaliteit en is geboren op [1988] .
2. Eiseres voert aan dat zij in de vrije termijn van drie maanden in Nederland verbleef. Zij had een visum voor Frankrijk. Verweerder beschikt over het paspoort van eiseres, zodat deze periode kan worden geverifieerd aan de hand van het inreisstempel van Frankrijk.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres niet langer voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengen Grenscode (SGC) zodat de vrije termijn is komen te vervallen. Als iemand niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt, wordt niet meer voldaan aan de voorwaarden voor het visum. Er is dan niet langer sprake van een vrije termijn waarbinnen eiseres in Nederland mocht verblijven.
4. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat vermeld dat eiseres op 20 februari 2020 in Frankrijk, Europa, is ingereisd en dat zij vervolgens naar Nederland is gekomen. Zij had een visum en zij is in Nederland aangetroffen binnen een termijn van 90
dagen na inreis in Frankrijk (de vrije termijn). Om een terugkeerbesluit op te mogen leggen, moet worden vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dat het legaal verblijf is geëindigd. Er bestaat immers alleen een terugkeerverplichting voor vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven. Het is daarom aan verweerder om aan te tonen dat de vrije termijn van eiseres is beëindigd dan wel komen te vervallen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat de vrije termijn is komen te vervallen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van rechtmatig verblijf, maar desgevraagd heeft verweerder niet kunnen toelichten aan welke voorwaarden eiseres niet heeft voldaan en op welke wettelijke grondslag het rechtmatig verblijf daardoor is geëindigd. De verwijzing naar artikel 6 van de SGC is daarvoor onvoldoende. In dat artikel staan de voorwaarden opgesomd waaraan een vreemdeling moet voldoen voordat een visum kan worden verleend. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het visum (van rechtswege) vervalt indien niet langer aan die voorwaarden zou worden voldaan. Ook is niet gebleken dat het visum van eiseres op een andere grondslag is ingetrokken dan wel nietig verklaard. Verweerder kan zonder nadere motivering daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat de vrije termijn is komen te vervallen.
5. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat eiseres ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit op 18 april 2020 rechtmatig in Nederland verbleef. Verweerder heeft dan ook ten onrechte op 18 april 2020 een terugkeerbesluit (zonder vertrektermijn) aan eiseres opgelegd. Dit betekent dan ook dat verweerder geen inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiseres kon uitvaardigen. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
29 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.