ECLI:NL:RBDHA:2020:14973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/5889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wegens onvoldoende middelen van bestaan en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had op 15 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze werd afgewezen op basis van het middelenvereiste. De referent, haar echtgenoot, had een inkomen dat onder het normbedrag lag, en het inkomen van eiseres werd als niet duurzaam beschouwd. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft getoetst of zij recht had op verblijf als gemeenschapsonderdaan op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor een ambtshalve toetsing, aangezien eiseres in de bestuurlijke fase niet had aangetoond dat zij rechten kon ontlenen aan dit arrest. Daarnaast werd de hoorplicht in de bezwaarschriftenprocedure besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat verweerder op basis van de ingediende stukken kon concluderen dat het bezwaar ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1994] met de Surinaamse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: H.S.K. Jap-A-Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres van 22 oktober 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar echtgenoot [referent] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. Gelet op de verklaring over haar inkomen en vermogen die zij heeft overgelegd is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Eiseres hoeft dan ook geen griffierecht te betalen.
2. Eiseres is geboren op [1994] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij referent met wie zij op [2019] is getrouwd. Op 15 oktober 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor verlening van een mvv in de procedure Toegang en Verblijf.
3. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv afgewezen omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Referent heeft inkomen van de gemeente Den Haag van € 1.354,74, maar dit ligt onder het normbedrag van € 1.635,60. Daarnaast is het inkomen dat eiser heeft bij [werkgever] niet duurzaam, zodat dit inkomen niet meegeteld mag worden.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich in de beoordeling ten onrechte heeft beperkt tot de beoordeling van de middelen van bestaan. Verweerder had ambtshalve moeten onderzoeken of eiseres op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft.
5. Het arrest Chavez-Vilchez heeft betrekking op de vraag of de minderjarige EU-burger het grondgebied van de EU zou moeten verlaten als aan zijn ouder (een derdelander) geen verblijfsrecht wordt toegekend, waardoor het kind het effectieve genot van de essentie van de rechten die artikel 20 van het VWEU hem verleent, zou worden ontzegd. Als daarvoor aanleiding bestaat omdat er aanwijzingen zijn dat van zo’n situatie sprake zal zijn, zal verweerder dit ambtshalve toetsen, zoals hij ter zitting heeft toegelicht. In dit geval wist verweerder dat eiseres een zoon heeft. Eiseres en haar zoon verblijven beide in Suriname. Eiseres heeft in de bestuurlijke fase op geen enkel moment gemotiveerd dat zij verblijf wenst als gemeenschapsonderdaan of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. In de enkele omstandigheid dat eiseres een zoon heeft, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in dit geval gehouden was ambtshalve te toetsen of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor verblijf op grond van artikel 20 van het VWEU. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het, omdat het om het gezinsleven van eiseres met haar echtgenoot en kind gaat, verweerder niet van horen had mogen afzien.
7. Volgens artikel 7:2 van de Awb vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is slechts sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
8. In bezwaar heeft eiseres slechts aangevoerd dat zij wél over voldoende middelen van bestaan beschikte, daartoe heeft referent in bezwaar een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en loonstroken overgelegd. In het primaire besluit heeft verweerder een overweging gewijd aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In bezwaar zijn daartegen geen gronden gericht. Op grond van het bezwaarschrift en de aanvullingen daarop kon verweerder concluderen dat het bezwaar ongegrond was en dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie aangezien verweerder beschikte over volledige gegevens over de middelen van bestaan van referent. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ten slotte heeft eiseres in beroep verwezen naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd en gesteld dat zij daarbij volhardt.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het enkele herhalen van wat in de bezwaarfase is aangevoerd niet duidelijk heeft gemaakt op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Daarom kan deze enkele herhaling niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354