ECLI:NL:RBDHA:2020:14966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Algerijnse vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.J.T. de Kan, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 15 oktober 2020 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft bestreden en dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf in Duitsland heeft vanwege een lopende asielaanvraag, maar de rechtbank heeft geen bewijs gevonden voor deze claim. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18677
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Eiser is verschenen. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1998] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft bestreden.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Tijdens het vertrekgesprek van 14 oktober 2020 is aan eiser verteld dat er een aanvraag voor een laissez-passer (lp) loopt bij de Algerijnse autoriteiten. In het dossier zitten echter geen stukken van deze lp-aanvraag. Ook blijkt uit het dossier niet wanneer deze aanvraag is gedaan. Nu sinds de inbewaringstelling van eiser op 15 oktober 2020 geen uitzettingshandelingen meer zijn verricht, handelt verweerder onvoldoende voortvarend, aldus eiser.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Verweerder heeft vlak voor de zitting de voortgangsrapportage van 2 november 2020 – het model M120
- toegevoegd aan het digitale dossier. Uit deze rapportage blijkt dat er sinds 13 februari 2020 een lp-aanvraag loopt bij de Algerijnse autoriteiten en dat verweerder met vaste regelmaat rappelleert. Niet uitgesloten is dat ten behoeve van eiser een lp zal worden verstrekt. Ook geldt dat verweerder voor de afgifte van de lp afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op heeft. Voorts is van belang dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Uit deze plicht vloeit voort dat eiser volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Zo kan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, worden bewerkstelligt. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser alle hem ten dienste staande mogelijkheden heeft benut om invulling te geven aan zijn medewerkingsplicht. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Tot slot merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat eiser ter zitting heeft medegedeeld dat hij graag naar Duitsland wil terugkeren, omdat hij daar nog een asielaanvraag heeft lopen. Verweerder heeft medegedeeld niet bekend te zijn met een lopende asielaanvraag van eiser in Duitsland. De rechtbank ziet in het dossier evenmin aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat hij in Duitsland rechtmatig verblijf zou hebben vanwege een lopende asielaanvraag en dus mogelijk op de verkeerde grondslag in zou zijn bewaring gesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.