ECLI:NL:RBDHA:2020:14963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/700 VK; AWB 20/701 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging van meerderjarige met psychische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging. Eiser, een 27-jarige man van Amerikaanse nationaliteit, had verzocht om verblijf in Nederland om gezinsleven te kunnen uitoefenen met zijn moeder, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser meerderjarig is en niet is gebleken van een meer dan normale afhankelijkheid van zijn moeder. Eiser heeft een psychische stoornis en stelt dat hij voor behandeling afhankelijk is van zijn moeder, maar de rechtbank oordeelt dat hij eerder zelfstandig heeft kunnen functioneren en dat er geen noodzaak is voor verblijf bij zijn moeder. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de medische verklaringen die door eiser zijn overgelegd. De rechtbank concludeert dat de verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn familie in de Verenigde Staten niet in staat is om hem te ondersteunen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/700 en AWB 20/701
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 10 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1992] , van Amerikaanse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 17 februari 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting waren ook aanwezig [moeder] , de moeder van eiser, en [partner] , haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser beoogt verblijf in Nederland voor het uitoefenen van gezinsleven met zijn moeder, die ten tijde van het bestreden besluit in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig tot 2 april 2020. Deze vergunning is inmiddels verlengd tot 2029. Eiser heeft een psychische stoornis en stelt voor een succesvolle behandeling daarvan afhankelijk te zijn van verblijf bij zijn moeder. Omdat eiser vanaf 26 oktober 2019 was opgenomen in de crisisopvang van GGZ Noord-Holland Noord is bij het bestreden besluit aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de duur van de opname, met een maximum van een half jaar, tot uiterlijk 30 juni 2020. Ter zitting heeft de moeder van eiser verklaard dat eiser in februari 2020 uit de behandelinstelling is ontslagen en begin maart 2020 is teruggekeerd naar de Verenigde Staten en daar sindsdien verblijft.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser meerderjarig is, en niet is gebleken van een meer dan normale afhankelijkheid van zijn moeder. Eiser is voor de nodige zorg niet afhankelijk van zijn moeder. Hij is als volwassene naar Nederland gekomen en heeft eerder langere tijd zelfstandig of met huisgenoten gewoond. Eiser heeft dus langere tijd zonder zijn moeder gewoond en gefunctioneerd en langere tijd geen deel uitgemaakt van het gezin van zijn moeder. In het land van herkomst beschikt eiser over een familienetwerk. Aan de overgelegde medische verklaringen hecht verweerder geen doorslaggevende waarde. Verweerder acht ook van belang dat eiser eventueel kan verblijven in het Verenigd Koninkrijk, waar zijn moeder hem af en toe zou kunnen bezoeken. Ook hieruit blijkt dat inwoning bij familie niet noodzakelijk is. Verweerder concludeert dat het familieleven tussen eiser en zijn moeder in dit geval geen verplichting tot verblijfsaanvaarding inhoudt. Verweerder gaat ervan uit dat eiser in de Verenigde Staten de nodige zorg zal kunnen ontvangen.
3. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser door zijn vertrek naar de Verenigde Staten nog wel belang heeft bij deze procedure. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Er is nog sprake van contact met eiser en zijn gemachtigde en referent zijn naar de zitting gekomen. De rechtbank heeft het geschil daarom verder inhoudelijk behandeld.
4. Eiser heeft aangevoerd dat er wel sprake is van een bijzondere afhankelijkheid van zijn moeder en wijst daarbij op de overgelegde verklaringen. Zijn moeder is betrokken bij de behandeling, ook tijdens zijn verblijf in de instelling. Eerdere behandelingen in de Verenigde Staten zonder zijn moeder hebben niet tot herstel geleid. De familie van eiser in de Verenigde Staten, waaronder zijn vader, is niet in staat is om hem voldoende steun te bieden. Verweerder heeft de overgelegde medische verklaringen niet terzijde mogen leggen zonder medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) te hebben ingewonnen.
5. De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige aanvraag is ingediend voor gezinshereniging en niet voor medische behandeling. Ook niet aan de orde is de vraag of artikel 64 van de Vw van toepassing is. Voor dergelijke aanvragen ligt het voor de hand dat verweerder advies bij het BMA inwint. Indien beoordeeld dient te worden of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent, is het BMA niet bij uitstek de instantie waarbij verweerder advies ten behoeve van deze beoordeling zou moeten inwinnen. De vraag die de rechtbank hier dient te beantwoorden is daarom of er desalniettemin omstandigheden zijn waardoor verweerder voor de beslissing op deze specifieke aanvraag mocht beslissen zonder daaraan een advies van het BMA ten grondslag te leggen.
6. Eiser heeft onder andere de volgende medische verklaringen overgelegd:
- Een verklaring van [pychiater] , de behandelend psychiater van eiser, van 27 december 2019;
- een verklaring van GGZ Noord-Holland-Noord van 24 november 2019, inhoudende dat eiser vanaf 26 oktober 2019 is opgenomen;
- een verklaring van [therapeut] , osteopaat en sportfysiotherapeut, van 2 juli 2019, inhoudende dat bij de nabehandeling na een meniscusoperatie voor eiser een aantal mentaal emotionele aspecten meewegen, zoals een stabiele thuissituatie, waar duidelijkheid is over te nemen stappen;
- een verklaring van [vriendin] , psychologe/psychotherapeute te [woonplaats] , Italië;
- een verklaring van het [ziekenhuis] , Verenigde Staten, van 3 april 2019, met daarin een overzicht van de opnames van eiser in dit ziekenhuis.
Ter zitting is voorts een medische verklaring van 10 juni 2019 besproken.
7. In paragraaf van B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is opgenomen dat voor het aannemen van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen het meerderjarige kind en diens ouder. Eiser was ten tijde van het bestreden besluit 27 jaar oud. Verweerder heeft daarom gekeken of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder.
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, in alle gevallen een vraag is van feitelijke aard. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.
Verweerder hanteert voor de beoordeling van dergelijke aanvragen werkinstructie 2019/15. In deze werkinstructie is onder mee het volgende opgenomen:

Medische omstandighedenSoms voert de vreemdeling aan dat het familie- of gezinsleven niet buiten Nederland kan worden uitgeoefend, omdat een van zijn gezinsleden afhankelijk is van medische zorg in Nederland. Betrek deze omstandigheden bij de vraag of het mogelijk is het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Je mag van de vreemdeling verwachten dat hij stukken overlegt waaruit blijkt dat sprake is van een medische of psychische aandoening, dat sprake is van een zekere mate van ernst, dat het gezinslid voor de aandoening onder behandeling staat en dat hij voor deze behandeling uitsluitend is aangewezen op Nederland. Ook mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij een begin van bewijs aanlevert waaruit blijkt dat behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is. Dat Nederland in algemene zin een hogere standaard qua medische zorg heeft doet daarbij niet ter zake. In voorkomende gevallen kan door tussenkomst van de medische landendesk van BMA en het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal ten aanzien van een aantal landen en ten aanzien van een aantal ziektes in algemene zin worden aangeven of er behandelmogelijkheden bestaan in het land van herkomst. Informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst kan in het kader van artikel 8 EVRM worden opgevraagd als:- de vreemdeling een begin van bewijs overlegt waaruit blijkt dat de noodzakelijke medische behandeling niet aanwezig is in het land van herkomst (hierbij kan worden gedacht aan een rapportage van een openbare bron met betrekking tot de behandelmogelijkheden voor een bepaalde ziekte, of aan concrete informatie afkomstig van bijvoorbeeld een ziekenhuis); en- de vraag met betrekking tot de behandelmogelijkheden essentieel is voor de afhandeling van de zaak.Voor zover de vreemdeling stelt dat het familie- of gezinslid met de medische of psychische aandoening van hem afhankelijk is, kunnen de volgende elementen worden betrokken:1. de vraag of anderen de benodigde zorg van betrokkene kunnen overnemen2. de vraag of betrokkene de benodigde zorg ook in het land van herkomst kan bieden.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom er volgens hem geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente op grond waarvan hem verblijf in Nederland zou moeten worden toegestaan. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden meegenomen, zoals de leeftijd van eiser, de mate waarin hij een binding met Nederland heeft en de behandelmogelijkheden in de Verenigde Staten. Eiser heeft vanaf zijn geboorte tot eind 2018 in de Verenigde Staten verbleven en is daar in maart 2020 vrijwillig weer naar teruggekeerd. Uit deze feiten blijkt al dat het kennelijk niet noodzakelijk is dat eiser in hetzelfde land woont als zijn moeder. Ook uit de overgelegde documenten blijkt niet dat hij zonder zijn moeder niet kan functioneren. Uit de medische verklaring van 10 juni 2019 blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, nu hierin is vermeld dat het “het beste, zo niet medisch noodzakelijke is” dat eiser bij zijn moeder verblijft. Hieruit kan niet een absolute noodzaak worden afgeleid. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [vriendin] een vriendin van de familie is, zodat haar verklaring niet kan worden gelijkgesteld met die van een onafhankelijk medisch deskundige, en dat de verklaringen van 2 juli 2019 en 27 december 2019 spreken van “een stabiele thuissituatie”, respectievelijk “steun vanuit het systeem”, zonder daarbij specifiek de moeder van eiser te noemen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder, op grond waarvan hem verblijf in Nederland zou moeten worden toegestaan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde verweerder hierin ook geen aanleiding te vinden om het BMA om advies te vragen. Zelfs als het verblijf van eiser in Nederland op medische gronden noodzakelijk zou zijn, dan zou dit niet inhouden dat daarmee sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat de familie van eiser in de Verenigde Staten niet in staat is om steun te bieden. Zijn vader heeft aangegeven geen opvang te kunnen bieden en de afstand tot overige familie in de Verenigde Staten is te groot.
11. In het dossier bevindt zich een brief van de vader van eiser van 26 april 2019, ter onderbouwing van het standpunt dat de vader van eiser hem geen opvang kan bieden. Uit deze brief kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat hij zich helemaal van eiser heeft afgewend en evenmin dat hij niet bereid of in staat is om eiser enige vorm van steun en opvang te bieden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder uit de plannen van eiser om eventueel naar het Verenigd Koninkrijk te gaan ten onrechte de conclusie trekt dat hij kennelijk niet per se bij zijn moeder hoeft te verblijven. Het gaat eiser vooral om de kortere afstand en het beoogde verblijf in het Verenigd Koninkrijk is maar van beperkte duur.
13. Ter zitting is namens eiser verklaard dat Engeland in deze procedure naar voren is gekomen omdat dit het dichtstbijzijnde land buiten de Schengenzone is, waar je in een vrije termijn kunt verblijven, alvorens weer naar Nederland te kunnen terugkeren voor een nieuwe vrije termijn. Van een beoogd bestendig verblijf in Engeland is geen sprake. Gelet hierop zal de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten beschouwing laten.
14. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.