In deze zaak betreft het een deelgeschil naar aanleiding van een aanrijding op 9 juli 2017 tussen een bestelbus met aanhanger en een scooter, waarbij de scooterbestuurder, [verzoeker], letsel heeft opgelopen. [verzoeker] verzoekt de rechtbank te verklaren dat de verzekeraar van de bestelbus, Nh1816, volledig aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door het ongeval. De verzekerde van Nh1816 heeft de aansprakelijkheid afgewezen en stelt dat [verzoeker] zelf schuld heeft aan het ongeval door plotseling naar links te sturen.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 14 oktober 2019 is ingediend. Na een mondelinge behandeling op 7 juli 2020, waarin beide partijen hun standpunten hebben toegelicht, heeft de kantonrechter de zaak beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er verschillende verklaringen zijn over de toedracht van het ongeval, waarbij zowel [verzoeker] als de verzekerde van Nh1816 verschillende versies van de gebeurtenissen hebben gegeven. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de stelling van [verzoeker] te onderbouwen dat de inhaalmanoeuvre van de bestelbus onrechtmatig was.
De kantonrechter oordeelt dat de lezing van de toedracht van [verzoeker] niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en dat de stelling van Nh1816 evenzeer plausibel is. Hierdoor kan de kantonrechter niet concluderen dat Nh1816 aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker]. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en begroot de kosten van de procedure, waarbij de kantonrechter de kosten op € 3.281,45 vaststelt, inclusief griffierecht. De aansprakelijkheid van Nh1816 is niet komen vast te staan, waardoor de verzochte veroordeling tot betaling van deze kosten niet toewijsbaar is.