ECLI:NL:RBDHA:2020:14957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
843547 RP VERZ 19-50215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding door politie en aansprakelijkheid van Achmea

In deze zaak verzoekt [verzoekster] om een verklaring voor recht dat de politie en Achmea aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit haar onrechtmatige aanhouding op 14 november 2014. De aanhouding vond plaats na een melding van geluidsoverlast, waarbij de politie de woning van [verzoekster] betrad zonder toestemming. Tijdens de aanhouding verzet [verzoekster] zich hevig, wat leidde tot het gebruik van geweld door de politie. De Nationale Ombudsman concludeerde dat de politie niet rechtmatig handelde, maar de kantonrechter oordeelt dat de aanhouding op basis van overlast gerechtvaardigd was. De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] niet heeft bewezen dat de aanhouding onrechtmatig was en dat de politie niet onrechtmatig heeft gehandeld tijdens de aanhouding. De vordering van [verzoekster] wordt afgewezen, en de kosten van de procedure worden begroot op € 3.471,00, inclusief griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CK+JL/d
Zaak-/rolnummer: 843547 RP VERZ 19-50215
Uitspraakdatum: 25 november 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
aangeduid als [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. I.L. Madu,
(toevoeging afgegeven onder kenmerk [toevoeging] )
tegen
1) de publiekrechtelijk rechtspersoon, rechtspersoon met wettelijke taak
Nationale Politietevens aan te duiden als
Politie Eenheid Den Haag,
statutair gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
aangeduid als de politie,
gemachtigde: mr. A.T. Bolt,
en
2) de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
statutair gevestigd te Apeldoorn,
verwerende partij,
aangeduid als Achmea,
gemachtigde: mr. A.T. Bolt.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 2 april 2020;
  • het op 27 augustus 2020 ingekomen verweerschrift, met producties;
  • de tijdens de zitting voorgedragen aantekeningen afkomstig van [verzoekster] ;
  • de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Op 8 september 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: [verzoekster] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede de dochter van [verzoekster] . Namens de Politie en Achmea zijn verschenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
1.3.
Aansluitend is een datum voor beschikking bepaald en deze is vervolgens ambtshalve bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Op 14 november 2014 rond 20:40 uur is [verzoekster] door de politie aangehouden in haar woning. Nadat de politie een melding van geluidsoverlast had ontvangen op het adres van [verzoekster] , zijn twee politiebeambten ter plaatse gaan kijken. [verzoekster] heeft de voordeur van haar woning voor hen geopend. De politiebeambten zijn de woning binnengetreden. Uiteindelijk zijn [verzoekster] en haar dochter geboeid afgevoerd naar het politiebureau.
2.2.
In het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 14 november 2014 door de twee politiebeambten in kwestie, staat voor zover relevant het volgende:
Op vrijdag 14 november 2014 omstreeks 20.09 uur bevonden wij, verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , ons in uniform gekleed en met wijkzorgsurveillance belast binnen bureau van politie Beresteinlaan te ‘s-Gravenhage. Alhier kregen wij van de dienstdoende wachtcommandant het vezoek te gaan naar de [adres] alwaar geluidsoverlast uit die woning zou komen. (…)
Wij, verbalisanten, hoorden dat er meerdere malen op verschillende plaatsen in de bovenliggende woning hard gebonkt en gestampt werd. Wij, verbalisanten, hadden de indruk dat er een schermutseling in [adres] plaatsvond. Dit vermoeden werd bevestigd door de melder welke verklaarde dat er zojuist, vlak voordat wij, verbalisanten, ter plaatse kwamen, hard geschreeuwd werd uit [adres] en dat het leek alsof er dingen kapot gegooid werden.
(…)
Nadat wij, verbalisanten, voldoende geluidsoverlast hadden geconstateerd, besloten wij aan te bellen bij het overlast—veroorzakende adres, de [adres] . Alhier opende de ons, verbalisanten, ambtshalve bekende mevrouw [verzoekster] (verder: moeder), de deur. De moeder bleef in de deuropening staan, hield de deur op een kier en blokkeerde het zicht van de hal van de woning. Wij, verbalisanten, vertelden moeder dat wij een melding hadden ontvangen terzake geluidsoverlast en dat wij wilden weten of alles in orde was.
Hierop begon moeder direct te schreeuwen dat ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , agressief was en dat ik de vorige keer dat ik in haar woning was haar ook al agressief had behandeld. Wij, verbalisanten, benadrukten dat wij ons zorgen maakten en dat wij de indruk hadden dat er geweld danwel een schermutseling in de woning had plaatsgevonden. Wij, verbalisanten, vroegen aan de moeder of haar dochter naar de deur wilde komen zodat we goed konden zien hoe het gesteld was met de gezondheid van de dochter en teneinde te bekijken of de dochter zichtbaar letsel had. (…) Wij, verbalisanten, hoorden dat de dochter met een timide stem zei dat alles in orde was. Gezien het feit dat wij, verbalisanten, de dochter niet gezien hadden en niet hebben kunnen controleren of daadwerkelijk alles in orde was hebben wij, verbalisanten, tegen moeder gezegd dat wij op grond van hulpverlening (art. 3 Politiewet 2012) de woning gingen betreden teneinde zorg te verlenen aan hen die dat behoeven. De dringende noodzakelijkheid bleek uit het feit dat moeder haar dochter niet aan de deur wilde laten zien, uit het feit dat er veel gebonk en andere herrie uit de woning kwam en dat er volgens de melder geschreeuw uit de genoemde woning kwam.
Hierop blokkeerde moeder de toegang naar de woning door de deur stevig vast te houden en in de deuropening te blijven staan. Moeder schreeuwde hierbij dat we niet naar binnen mochten.
Vervolgens hebben wij, verbalisanten, moeder aangehouden terzake het veroorzaken van overlast en belemmering van ambtshandelingen (het rechtmatig betreden van de woning). Hierop pakten wij, verbalisanten, moeder bij twee armen vast en trokken wij moeder naar de gallerij. (…) Moeder verzette zich hevig door haar arm krachtig een andere richting op te trekken dan waar wij haar naar toe trokken en door naar ons, verbalisanten, te slaan en schoppen. Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , voelde dat moeder mij met haar arm en/of hand of mijn linker bovenarm sloeg. Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , ondervond hieraan geen pijn of letsel. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , voelde en zag dat moeder mij tegen mijn rechterbeen schopte. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , zag dat moeder kennelijk opzettelijk en met veel kracht haar been boog en met de binnenkant van haar voet tegen mijn been aan schopte. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , ondervond hieraan pijn en letsel. Dit letsel is (nog) niet zichtbaar.
Op het moment dat wij, verbalisanten, probeerden de moeder onder controle te krijgen middels de ons, verbalisanten, aangeleerde controletechnieken, hoorden en zagen wij dat dochter de galerij op kwam rennen. Wij, verbalisanten, zagen en voelden dat dochter ons sloeg en schopte. Dochter schreeuwde hierbij: “Als je mijn moeder niet loslaat spring ik naar beneden”.
Voorts zei ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , tegen verbalisant [naam verbalisant 2] dat hij moest voorkomen dat dochter naar beneden zou springen en dat hij moest proberen dochter onder controle te brengen en dat ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , zou proberen moeder onder controle te krijgen.
In de tussentijd voelde ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , dat moeder mij met haar rechter hand bij de hals van mijn jas beetpakte en niet wilde loslaten. Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , pakte met mijn linkerhand mijn portofoon teneinde via de dienstdoende meidkamercentralist met spoed een politieauto erbij te vragen. Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , sommeerde moeder meerdere malen op niet mis te verstane wijze dat als zij haar verzet niet staakte, dat ik dan nog meer geweld zou gaan gebruiken en dat ik uiteindelijk pepperspray zou gaan gebruiken tegen moeder. Vervolgens zag ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , dat dochter al schreeuwend naar mij toe kwam rennen en druk met haar armen zwaaide terwijl verbalisant [naam verbalisant 2] haar onder controle probeerde te brengen. Teneinde te voorkomen dat dochter mij, verbalisant [naam verbalisant 1] , nog meer in gevaar zou brengen plaatse ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , een vuiststoot op de borst van dochter. Wij, verbalisanten, zagen dat dochter hierop lastig adem haalde en vervolgens begon te hyperventileren op de grond.
Op dit moment zagen wij, verbalisanten, kans om moeder naar de grond de werpen middels een heupworp en op de grond onder controle te brengen en in de transportboeien te plaatsen. Op het moment dat moeder op de grond in de transportboeien lag, stibbelde zij nog steeds tegen door wild met haar benen te schoppen.
(…)
Uiteindelijk hebben wij, verbalisanten, zowel dochter en moeder onder controle gehouden totdat een extra politie-eenheid ter plaatse was.
2.3.
Het mutatierapport, opgemaakt op 15 november 2014 om 01:40 uur door de twee politiebeambten in kwestie, vermeldt voor zover relevant het volgende:
Eenmaal tp gingen wij eerst naar de meldster woonachtig op perceelnummer [X] . Wij zijn in de woning geweest om de overlast te constateren. In de woonkamer hoorden je inderdaad laawaai en geschreeuw. wij zijn vervolgens naar boven gelopen om te kijken of alles in orde is in de woning op perceelnummer [adres] . Bij het open doen kwam een vrouwspersoon naar buiten.
Die later bleek te zijn:
Naam: [verzoekster] .
(…)
Bij het aanspreken hoorden wij dat mevrouw al begon te schreeuwen. Zij was het daarom ook niet eens dat wij aan de deur kwamen.
Ook wilden zij niet naar ons luisteren om medewerking te verlenen.
Wij wilden in de woning kijken of alles in orde was.
Wij mochten de woning niet in hierbij zijn wij toch naar binnen gegaan op grond van artikel 3 Politiewet.
Wij hebben dochter gezien en gesproken hiermee ging alles goed.
Vervolgens bleef mevrouw doorgaan met [met] het luid schreeuwen tegen ons. Hierop hebben wij mevrouw gewaarschuuwd als zij zo doorgaat dat zij aangehouden zal worden. Hieraan heeft mevrouw geen gehoord gegeven.
Wij hebben mevrouw hierop met geweld aangehouden voor geluidsoverlast, wederspannigheid, belemmering. (…)
Vervolgens bemoeide dochters ook ermee en wilden niet naar binnen in de woning. Dochter schreeuwde dat zij ook wilden gaan springen van het gebouw. Ook dochter is met geweld aangehouden omdat zij ook niet wilden luisteren.
Wij zijn vervolgens naar bureau Beresteinlaan gereden. Op bureau hebben wij moeder en dochter in gesloten.
2.4.
Op 11 maart 2015 heeft de officier van justitie de politie bericht niet over te gaan tot strafvervolging van [verzoekster] , met als voorwaarde een proeftijd van één jaar.
2.5.
Op 13 maart 2015 heeft de vorige belangenbehartiger van [verzoekster] een klacht over het optreden van de twee politiebeambten op 14 november 2014 bij de politiechef ingediend. Op 5 september 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Uiteindelijk wordt de klacht ongegrond verklaard door de politiechef met als voornaamste reden dat van de politie wordt verwacht dat zij signalen die duiden op problematiek in de huiselijke sfeer onderzoekt en dat [verzoekster] zelf een belangrijk aandeel had in de wijze waarop de politie jegens haar optrad.
2.6.
[verzoekster] heeft vervolgens de Nationale Ombudsman verzocht een onderzoek in te stellen naar haar klacht. De twee politiebeambten in kwestie zijn daarbij door de Nationale Ombudsman gehoord. De Nationale Ombudsman komt in zijn rapport van 11 maart 2019 tot de volgende conclusie:
Omdat niet is gebleken dat er sprake was van een noodsituatie die het direct binnentreden door de politie in de woning van verzoekster rechtvaardigde, ontbrak een goede grond om verzoekster aan te houden voor weerspannigheid en belemmering van ambtshandelingen. Dit betekent dat de politieambtenaren niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun functie door verzoekster, toen zij hen niet binnen wilde laten, met geweld aan te houden en te boeien.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.7.
[verzoekster] heeft de politie bij brief van 16 september 2019 aansprakelijk gesteld. Achmea heeft bij e-mail van 8 november 2019 de aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de politie en Achmea op grond van artikel 7:954 BW jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit de aanhouding die op 14 november 2014 plaatsvond, met veroordeling van Achmea tot betaling van een voorschot van € 2.000,00 en de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek artikel 6:162 BW ten grondslag gelegd. Het optreden van de politiebeambten was disproportioneel; het was hardhandig en gewelddadig. De politieagenten hebben niet gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Dat is ook als zodanig geconcludeerd door de Nationale Ombudsman. De handelwijze van de politiebeambten is te kwalificeren als een inbreuk op een grondrecht, hetgeen te kwalificeren is als een onrechtmatige daad. Subsidiair is het in strijd met hetgeen ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, aldus [verzoekster] . Als gevolg van dit buitensporige politieoptreden is [verzoekster] getraumatiseerd en heeft zij blijvend handletsel opgelopen. Dit heeft geleid tot medische behandelingen en ondersteuning, en immateriële schade. Deze schade dient volledig te worden vergoed.
3.3.
De politie en Achmea hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Vooreerst kan van een separate aansprakelijkheid van Achmea kan geen sprake zijn. Verder bestaat er tussen partijen discussie over de relevante feiten en omstandigheden zodat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil, maar hebben de politie en Achmea geen bezwaar tegen een inhoudelijk behandeling van de aansprakelijkheidsvraag. De politie was bevoegd terstond en zonder machtiging de woning van [verzoekster] binnen te treden, omdat in de gegeven omstandigheden sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen (een noodsituatie). Het adres van [verzoekster] is bij de politie bekend vanwege de veelvuldige overlast en sociale problematiek, waaronder ruzies tussen [verzoekster] en haar dochter. De politie vreesde voor het welzijn van de dochter van [verzoekster] terwijl de politie de dochter niet althans niet voldoende te zien kreeg, ondanks het dringende verzoek daartoe. Door de agressieve handelwijze van [verzoekster] , was er voor de politiebeambten geen mogelijkheid zich te legitimeren. [verzoekster] is vervolgens op goede gronden en daarmee rechtmatig aangehouden terzake het veroorzaken van overlast en het belemmeren van ambtshandelingen. De tegenstrijdigheid in verklaringen, waardoor de Nationale Ombudsman tot het oordeel komt dat geen sprake was van een noodsituatie, is geen wezenlijke. Bovendien is de civiele rechter niet gebonden aan oordeel van de Nationale Ombudsman.
Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat de politie aansprakelijk is, heeft [verzoekster] niet aangetoond dat zij als gevolg van het handelen van de politie schade heeft geleden. Mocht de kantonrechter oordelen dat er schade is, dan dient deze schade op grond van de eigen schuld voor rekening van [verzoekster] te blijven.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat het door [verzoekster] gestelde letsel is ontstaan tijdens haar aanhouding door de politiebeambten. Om die reden is voor deze zaak slechts relevant of de politieagenten rechtmatig zijn overgegaan tot de aanhouding van [verzoekster] . Voor zover partijen twisten over de vraag of de binnentreding in de woning al dan niet rechtmatig was, kan dat twistpunt hier buiten beschouwing blijven.
4.2.
Op [verzoekster] rust de stelplicht en – gezien de gemotiveerde betwisting door de politie en Achmea – de bewijslast dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de toewijzing van het verzoek, dient de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat sprake is een onrechtmatige aanhouding en van onrechtmatig handelen door de politie tijdens die aanhouding.
Is de aanhouding onrechtmatig?
4.3.
De gronden voor aanhouding van [verzoekster] zijn volgens het proces-verbaal van aanhouding weerspannigheid, en het veroorzaken van overlast en belemmering. Uitsluitend wanneer geen van deze aanhoudingsgronden aanwezig is geweest ten tijde van de aanhouding, is de aanhouding onrechtmatig.
4.4.
[verzoekster] stelt dat voor de aanhouding geen enkele aanleiding bestond. [verzoekster] zelf heeft blijkens het proces-verbaal van haar verhoor ten aanzien van de aanhouding het volgende verklaard:
Nou de lange politieagent bleef maar zegen dat hij naar binnen wilde komen. Hij wilde mijn legitimatie en ik heb toen mijn dochter gevraagd deze binnen te pakken. Toen ik die aan de agent gaf, noteerde hij mijn gegevens. Hij stak vervolgens mijn legitimatie in zijn jaszak. Ik vond dit vreemd en wilde mijn legitimatie terug. Hij zei dat ik mee moest naar het bureau. Dit omdat hij de situatie niet duidelijk vond. Dat hij wilde weten wat er was gebeurd tussen mij en mijn dochter.
Hij pakte mij beet en duwde mij op de grond. Hij draaide mijn arm om.
4.5.
De dochter van [verzoekster] heeft blijkens het proces-verbaal van haar verhoor verklaard:
Op een gegeven moment werd er gezegd dat mijn moeder werd aangehouden. Toen ik dat hoorde werd ik boos. Ik hoorde de politie zeggen dat mijn moeder rustig moest doen. Ze moest vervolgens toch mee en toen werd ik helemaal gek!
4.6.
Uit het mutatierapport (zie 2.3) is met betrekking tot de aanhouding van [verzoekster] het volgende opgenomen:
Wij hebben dochter gezien en gesproken hiermee ging alles goed.
Vervolgens bleef mevrouw doorgaan met met het luid schreeuwen tegen ons. Hierop hebben wij mevrouw gewaarschuuwd als zij zo doorgaat dat zij aangehouden zal worden. Hieraan heeft mevrouw geen gehoord gegeven.
Wij hebben mevrouw hierop met geweld aangehouden voor geluidsoverlast, wederspannigheid, belemmering. (…)
4.7.
In het proces-verbaal van aanhouding (zie 2.2) is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
wij, verbalisanten, vervolgens moeder hebben aangehouden terzake het veroorzaken van overlast en belemmering van ambtshandelingen (het rechtmatig betreden van woning). Hierop pakten wij, verbalisanten, moeder bij twee armen vast en trokken wij moeder naar de galerij.
4.8.
De kantonrechter is op basis van het voorgaande van oordeel dat in het licht van de beschikbare bewijsmiddelen [verzoekster] niet heeft bewezen dat de overlast die zij veroorzaakte geen grond voor haar aanhouding kon zijn. Uit het mutatierapport blijkt immers dat het geschreeuw van [verzoekster] de directe aanleiding van de aanhouding is geweest. Zelfs de dochter van [verzoekster] heeft verklaard dat de politieambtenaren tegen haar moeder hebben gezegd dat ze rustig moest doen. Dat sluit aan bij de verklaringen van de politiebeambten, zoals opgenomen in het proces-verbaal van aanhouding en het mutatierapport, welke verklaringen direct na het voorval zijn opgemaakt en daardoor de meest betrouwbare weergave van de gang van zaken bevatten. Uit die documenten blijkt dat [verzoekster] tegen de agenten stond te schreeuwen en dat dat de aanleiding was om haar aan te houden.
4.9.
De kantonrechter is op basis van deze gang van zaken van oordeel dat [verzoekster] op het moment dat de politiebeambten haar aanhielden door haar gedrag overlast veroorzaakte, zodat haar aanhouding door de politiebeambten rechtmatig was.
4.10.
Het rapport van de Nationale Ombudsman legt in dit verband – anders dan [verzoekster] betoogt – geen gewicht in de schaal. De Nationale Ombudsman heeft immers slechts geoordeeld dat het ontbrak aan een goede grond om [verzoekster] aan te houden voor weerspannigheid en belemmering van ambtshandelingen omdat er volgens de Nationale Ombudsman onvoldoende reden was voor het binnentreden van de woning van [verzoekster] . Dat laat onverlet dat de politiebeambten, zoals de kantonrechter van oordeel is, goede gronden hadden om [verzoekster] aan te houden wegens (geluids)overlast. Over die grond heeft de Nationale Ombudsman zich echter niet uitgelaten.
Is het handelen van de politie tijdens de aanhouding onrechtmatig?
4.11.
Over de feitelijke gang van zaken bij de aanhouding zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De precieze gang van zaken is uit de beschikbare informatie niet goed op te maken en er zijn ook geen aanwijzingen dat dit door middel van verdere bewijslevering zal veranderen, nu alle betrokkenen reeds verklaringen hebben afgelegd. De kantonrechter hecht in dit verband vooral waarde aan de verklaringen die kort na het voorval zijn opgetekend, omdat de ervaring leert dat die verklaringen het meest betrouwbare beeld geven van de situatie zoals die destijds is geweest.
4.12.
[verzoekster] heeft gesteld – hetgeen zij ook tijdens haar verhoor na aanhouding heeft verklaard – dat zij zich tijdens de aanhouding niet verzet.
4.13.
De politie heeft echter gemotiveerd betwist dat [verzoekster] aan haar aanhouding heeft meegewerkt. Uit het onder 2.2 genoemde proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [verzoekster] zich met geweld heeft verzet tegen haar aanhouding. Volgens de politiebeambten is [verzoekster] bij twee armen is vastgepakt en naar de galerij getrokken. Vervolgens heeft [verzoekster] zich heftig verzet en geweld gebruikt tegen de politiebeambten. Door dat geweld heeft de politie zich genoodzaakt gezien met meer geweld de aanhouding te verrichten. Daarbij is [verzoekster] gemaand om zich rustig te houden, maar dat heeft zij niet gedaan.
4.14.
Weliswaar heeft de dochter van [verzoekster] verklaard dat haar moeder alleen maar bij de deur stond te praten, maar zij heeft tevens verklaard dat zij de politie hoorde zeggen dat haar moeder rustig moest doen (zie 4.5).
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van het beschikbare bewijs niet is komen vast te staan dat [verzoekster] zich niet tegen de aanhouding heeft verzet en dat zij geen geweld tegen de politie heeft gebruikt. Rechtens staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [verzoekster] zich tijdens haar aanhouding hevig heeft verzet. Dat verzet heeft ertoe geleid dat de politiebeambten zich genoodzaakt hebben gezien om ten behoeve van de aanhouding geweld te gebruiken. Onder de gegeven omstandigheden hebben de politiebeambten niet onrechtmatig gehandeld tijdens de aanhouding. Dat de politiebeambten wellicht ook anders met de situatie hadden kunnen omgaan en andere keuzes hadden kunnen maken, doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
4.16.
Nu de politiebeambten [verzoekster] niet onrechtmatig hebben aangehouden en evenmin onrechtmatig hebben gehandeld bij de aanhouding van [verzoekster] , is aansprakelijkheid van de politie niet aan de orde. Dat leidt ertoe dat de verzochte verklaringen voor recht worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.17.
[verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op € 3.674,28 waarbij is uitgegaan van 14 uur tegen een uurtarief van € 200,00, 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met het betaalde griffierecht van € 83,00.
4.18.
De politie heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren en de kantoorkosten. Voorts heeft de politie aangevoerd dat wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging waardoor zodat de schade op grond van 6:96 lid 2 BW beperkt zal zijn tot de eigen bijdrage van [verzoekster] .
4.19.
Vooropgesteld wordt dat een toevoeging niet betekent dat geen begroting van de kosten kan plaatsvinden. Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd in combinatie met het gehanteerde uurtarief de kantonrechter echter redelijk voor. Ten aanzien van de kantoorkosten overweegt de kantonrechter dat voor de nog gehanteerde opslag voor kantoorkosten in de huidige tijd geen ruimte meer is, zeker wanneer sprake is van particuliere cliënten aan wie voldoende transparantie over de te verwachten kosten dient te worden geboden. De hantering van kantoorkosten is onvoldoende transparant en leidt ertoe dat het daadwerkelijke uurtarief niet direct inzichtelijk is en door de kantooropslag feitelijk hoger uitvalt dan het vermelde uurtarief. Een eventuele opslag voor kantoorkosten dient dan ook te worden verdisconteerd in het uurtarief.
4.20.
De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 3.388,00 (14 uren x € 200,00 x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van
€ 83,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 3.471,00.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.471,00 (inclusief btw en griffierecht);
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2020.