ECLI:NL:RBDHA:2020:14953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
NL20.11979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot bekering tot het christendom en problemen met ex-echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was. De eiseres had aangevoerd dat zij Iran had verlaten vanwege problemen met haar ex-echtgenoot en dat zij zich had bekeerd tot het christendom. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris de problemen met de ex-echtgenoot geloofwaardig achtte, maar niet aannemelijk vond dat de eiseres hierdoor voor vervolging te vrezen had. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de bekering en de verkrachting niet voldoende was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe inzichten over de geloofwaardigheid van de problemen met de ex-echtgenoot en de verkrachting in overweging moeten worden genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11979
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft een asielvergunning aangevraagd. Zij stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1975] . Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vanwege problemen met haar ex-echtgenoot Iran heeft verlaten en dat zij is bekeerd tot het christendom.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de problemen met de ex-echtgenoot alsnog geloofwaardig geacht, maar heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor voor vervolging heeft te vrezen. De gestelde bekering acht verweerder niet geloofwaardig.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres meent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder de toetsing zoals die volgens Werkinstructie 2019/18 moet worden uitgevoerd, niet goed heeft uitgevoerd.

Het oordeel van de rechtbank Problemen met de ex-echtgenoot

4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiseres zich niet meteen heeft gemeld en bescherming heeft gevraagd en in Zweden een gekocht asielrelaas heeft verteld, terwijl zij nu stelt wel voor haar ex-echtgenoot te vrezen en dit ook toen de reden voor vertrek uit Iran was, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar relaas. Ter zitting is toegelicht dat hiermee is bedoeld dat de problemen met de ex-echtgenoot als zodanig niet langer worden betwist, maar wel dat als gevolg hiervan geen vrees voor vervolging vanwege deze man aannemelijk is geworden.
4.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat eiseres in Zweden in 2013 een gekocht asielrelaas heeft verteld (en niet haar nu gestelde ware reden voor vertrek uit Iran) mag verweerder in haar nadeel laten wegen. Dat zij niet de echte reden heeft verteld omdat zij getraumatiseerd is of zo angstig of in paniek was dat zij een en ander niet kon of durfde te vertellen, is niet voldoende onderbouwd. De melding van de systeemtherapeut dat er wel PTSS gerelateerde klachten zijn, is ontoereikend om ervan uit te gaan dat zij in Zweden haar relaas niet durfde of kon vertellen, toen dat van en aan haar gevraagd werd. Dit is ook geen rechtvaardiging voor het feit dat eiseres zich pas na 18 maanden heeft gemeld in Nederland terwijl zij van 2016 tot 2018 hier heeft verbleven.
Nu eiseres in Zweden de problemen met haar ex-echtgenoot niet als asielmotief heeft aangevoerd en ook overigens geen bescherming tegen hem heeft ingeroepen en eiseres ook tijdens haar verblijf hier te lande bijna twee jaar lang geen melding heeft gedaan van vrees voor deze man en in de tussentijd niet van voortgaande problemen van de zijde van deze man is gebleken, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat het destijdse (vóór 2012) gedrag door de ex-echtgenoot geen concrete vrees voor vervolging oplevert. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran hiertegen (nog) bescherming zou moeten inroepen.
Verkrachting in verband met de afwending van de islam
5.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres de verkrachting niet aannemelijk heeft gemaakt en zij, hoe dan ook – de geloofwaardigheid in het midden latend
– het verband met de afwending van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hiervoor echter geen motivering gegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de verkrachting als zodanig geen relevant
element van het relaas is en dat deze gebeurtenis als aanleiding voor het afwenden van de islam niet aannemelijk is, omdat de bekering op zichzelf niet geloofwaardig wordt geacht.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat deze toelichting niet volgt uit de besluitvorming en niet als een kenbare en dragende motivering voor dit onderdeel kan worden aangemerkt. Een motivering op dit onderdeel kan niet worden gemist.
Gezien het gestelde belang dat eiseres hieraan hecht, als definitieve doorbraak voor de afwending van de islam, is een motivering op zich al noodzakelijk, mede erop gelet dat verweerders standpunt over het gedrag van de ex-echtgenoot is veranderd.
In het voornemen is (de gang van zaken rond) de verkrachting niet geloofwaardig geacht en geoordeeld dat daarom afbreuk wordt gedaan aan de gestelde afwending van de islam. Nu de problemen met de ex-echtgenoot zelf door verweerder inmiddels wel geloofwaardig zijn geacht in het bestreden besluit en omdat eiseres de verkrachting door de vrienden van haar ex-echtgenoot in direct verband heeft gebracht met het inmiddels wel geloofwaardige gedrag van de ex-echtgenoot, kan een nadere motivering over de verkrachting en de betekenis ervan voor eiseres niet worden gemist.
Motieven en proces van bekering
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de gehoren uitgebreid en gedetailleerd op de verkrachting is ingegaan en dat zij heeft verklaard welke gevolgen dat direct en indirect op haar en haar familie had.
Nu eiseres meermalen heeft verklaard dat en waarom dit incident het moment was waarop zij zich van de islam heeft afgewend en de gestelde bekering in haar relaas en het proces daartoe van groot belang is1, kon verweerder een oordeel over de directe aanleiding voor haar gestelde afkeer van de islam niet in het midden laten. Het standpunt van verweerder dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het incident met de afwending te maken heeft, is ook niet gemotiveerd. Eiseres heeft in dit verband meermalen verklaard dat haar gebeden niet werden verhoord2 en dat bij haar sprake was van woede, angst en schaamte als reden voor afkeer van de Islam.3 Verweerder kon in deze context niet nalaten te motiveren waarom de verklaringen van eiseres geen inzicht geven in de samenhang van haar verkrachting met het afwenden van de islam.
Omdat dit een wezenlijk onderdeel is van de beoordeling mag een gemotiveerd standpunt van verweerder niet ontbreken en moet het als een relevant onderdeel voor de besluitvorming worden aangemerkt. Het beroep op het motiveringsbeginsel slaagt.
6.2
Voor zover verweerder meent dat desondanks de motivering over de ongeloofwaardigheid van de bekering wel stand kan houden, deelt de rechtbank deze opvatting niet op voorhand omdat de overwegingen in sterke mate samenhangen met verweerders standpunten over het afwenden van de islam. Zo zijn de verklaringen waar eiseres spreekt over “wij” als het over de moslimgemeenschap gaat en de Arabische
benaming voor Jezus gebruikt naar het oordeel van de rechtbank uit hun context gehaald en als zodanig in redelijkheid geen tekenen dat eiseres zich nog als moslim beschouwd.
6.3
Ook de motivering over het element van de passieve bekering is niet toereikend. Verweerder erkent het bestaan daarvan in de Werkinstructie 2019/18. In dit geval verwerpt verweerder deze gebeurtenis omdat eiseres niet overtuigend verklaart waarom zij in Griekenland via de zijdeur toch (een afzonderlijke kapel van) de kerk binnenging en omdat zij in Zweden, nadat zij in Griekenland was geweest, nog niet gelovig was. In de Werkinstructie 2019/18 wordt beschreven dat een bekering op verschillende manieren tot stand kan komen, de factor tijd een rol kan spelen en een bekering niet altijd een duidelijk begin- en eindpunt heeft: het kan een doorgaande verandering zijn. De verklaringen van eiseres komen erop neer dat zij stelt dat hiervan sprake is; zij stelt dat zij geen zoektocht heeft gemaakt naar een ander geloof, dat sommige gebruiken en klederdracht uit het christelijk geloof haar aan de islam deden denken en dat haar kinderen (daarom) in
1. Rapport aanvullend gehoor van 28 november 2019, pagina’s 30 en 49.
2 Rapport nader gehoor van 17 juli 2018, pagina’s 16-19.
3 Rapport aanvullend gehoor van 28 november 2019, pagina 31.
Griekenland niet aan het Paasfeest mochten meedoen. In Zweden ging eiseres aanvankelijk niet uit geloof maar meer uit gezelligheid naar de kerk. Gelet op de beschrijving in de Werkinstructie 2019/18 valt niet in te zien waarom dergelijke verklaringen over het proces van bekering afbreuk doen aan de geloofwaardigheid ervan. In de Werkinstructie 2019/18 is niet opgenomen dat als sprake is van een passieve bekering, wel altijd sprake moet zijn van een (voor betrokkene) helder beginpunt. De Werkinstructie 2019/18 houdt daarbij ook de mogelijkheid open van een aanzet tot een bekering.
Nu dit essentiële onderdelen betreffen in het asielrelaas en blijkens de Werkinstructie 2019/18 het zwaartepunt voor de geloofwaardigheid ligt bij de beoordeling van de motieven voor en het proces van bekering en deze in dit geval niet draagkrachtig is gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om op voorhand de motivering over de andere elementen van de geloofwaardigheidsbeoordeling te toetsen.
Slotsom
7. Vanwege de gebrekkige motivering is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten om dit geschil op een andere wijze te finaliseren. Daarom dient verweerder een nieuw besluit te nemen, waarin het veranderde standpunt over de geloofwaardigheid van de problemen door de ex-echtgenoot, inclusief de verkrachting en de gevolgen daarvan, opnieuw in overweging wordt genomen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
10 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol E. de Jong
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.