In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser had ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 22 oktober 2019 beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem op 2 augustus 2019, waarin was geoordeeld dat de Staatssecretaris te laat had beslist op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank had de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van €100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van €15.000,-. De Staatssecretaris heeft op 28 januari 2020 een besluit genomen, maar dit werd ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit op 4 februari 2020. Eiser heeft vervolgens verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen en om een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser zijn doel heeft bereikt met het nieuwe besluit van de Staatssecretaris. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen deze vergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op €262,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier M. Bos. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.