ECLI:NL:RBDHA:2020:14940
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Verzoeker had op 25 maart 2020 beroep ingesteld omdat er geen tijdige beslissing was genomen op zijn aanvraag. Op 17 april 2020 heeft de Staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, aangezien de zaak op basis van de ingediende stukken kon worden beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker, wat heeft geleid tot het indienen van het beroep. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er contact is geweest tussen verzoeker en zijn gemachtigde in september 2019, wat relevant was voor de beoordeling van de proceskostenvergoeding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 22 september 2020.