ECLI:NL:RBDHA:2020:14937
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen beslissing op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf en dwangsommen
Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2020, waarin het beroep van de opposant gegrond werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 28 februari 2018. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat verweerder één dwangsom van € 1.260,- verschuldigd was, omdat er geen rechtsregel was die meerdere dwangsommen rechtvaardigde. De opposant ging in verzet omdat hij het niet eens was met de hoogte van de dwangsom en de conclusie dat er geen meerdere dwangsommen verschuldigd waren. De zitting vond plaats op 9 oktober 2020 via een beeldverbinding vanwege de Coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was, omdat de eerdere uitspraak correct was en er geen aanleiding was om meerdere dwangsommen toe te kennen. De rechtbank bevestigde dat de wetgever had beoogd om dwangsommen te limiteren en dat dit ook in deze zaak van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de opposant recht had op één dwangsom, en dat de uitspraak van 20 februari 2020 in stand bleef.