ECLI:NL:RBDHA:2020:14904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB 19/8502 en 19/3648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden

In deze zaak heeft eiseres, een (gestelde) Georgische nationaliteit, op 22 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden, onder de Afsluitregeling. De aanvraag werd op 2 mei 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Afsluitregeling. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar voldeed niet aan de vereiste termijn van vijf jaar voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres maakte bezwaar tegen de afwijzing, maar dit werd op 8 oktober 2019 door verweerder als kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 6 november 2020 uitspraak gedaan. Eiseres betoogde dat verweerder gebruik moest maken van zijn discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid, gezien haar bijzondere omstandigheden, waaronder haar minderjarigheid en de moeilijke omstandigheden waaronder zij naar Nederland was gekomen. Verweerder stelde echter dat de termijn van vijf jaar gerechtvaardigd was en dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende bijzonder waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen aanleiding had hoeven zien om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid en dat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/8502 en AWB 19/3648
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 6 november 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1996] , van (gestelde) Georgische nationaliteit,
Eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J.P. Lemmen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H.M. van der Wal).

Procesverloop

Eiseres/verzoekster (hierna: eiseres) heeft op 22 februari 2019 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd [1] , onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen [2] (hierna: Afsluitregeling).
Bij besluit van 2 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 februari 2019 afgewezen. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor inwilliging van haar aanvraag. Eiseres heeft eerder op 3 februari 2012 een asielaanvraag ingediend. Toen was zij 16 jaar oud. Dan voldoet zij niet aan de voorwaarde b van de Afsluitregeling, inhoudende dat zij ten minste vijf jaar vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Ook is niet gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder ziet in bezwaar geen aanleiding om zijn standpunt te herzien. De afwijzing van de aanvraag heeft verweerder dus in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiseres is geen griffierecht verschuldigd.
2. Eiseres betoogt dat verweerder gebruik moet maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om af te wijken van zijn beleid, specifiek de termijn van vijf jaar in voorwaarde b van de Afsluitregeling. Haar omstandigheden bieden daar volgens haar voldoende aanleiding toe. Daarbij wijst eiseres met name op het gegeven dat zij 15 jaar oud (en dus minderjarig) was toen zij Nederland inreisde. Zij is met haar moeder gevlucht uit Georgië naar Turkije, in Turkije is ze haar moeder kwijtgeraakt en heeft ze vanaf 2008 tot in 2011 zonder ouders verbleven. Als die jaren worden meegeteld, voldoet eiseres aan de vijf jaar-termijn.
Op initiatief van een vriendin van haar moeder is ze vervolgens naar Nederland vertrokken, waar ze is opgegroeid en haar opleidingen heeft gevolgd. Eerder procedures hebben ten onrechte niet geleid tot een verblijfsvergunning. Haar beroep op het ‘buiten-schuld-criterium’ had, bezien naar de huidige wet- en regelgeving, anders beoordeeld moeten worden. Volgens het thans geldende WBV 2019/19 mag verweerder zich bij een ‘buiten-schuld-beoordeling’ namelijk niet alleen baseren op het advies van DT&V, maar moet verweerder ook een eigen afweging maken. Ook is een eerdere uitreis naar Georgië door foutieve informatie van DT&V over haar nationaliteit niet succesvol geweest. Al met al is het dus niet aan eiseres te wijten dat zij nog in Nederland verblijft.
3. Volgens verweerder is vasthouden aan de termijn van vijf jaar uit voorwaarde b van de Afsluitregeling gerechtvaardigd. Het vluchtrelaas van eiseres voorafgaand aan haar komst naar Nederland is niet relevant bij toetsing aan de voorwaarden. Verweerder ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden geen aanleiding om strijd met artikel 8 EVRM dan wel klemmende humanitaire redenen aan te nemen.
4. Niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde b uit de Afsluitregeling om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. In geschil is de vraag of aanleiding bestaat voor verweerder om op grond van artikel 4:84 Awb af te wijken van zijn beleid opgenomen in de Afsluitregeling.
5. In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het betoog van eiseres geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4:84 van de Awb. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan een geslaagd beroep worden gedaan op dit artikel. Eiseres heeft aangevoerd dat zij langdurig in Nederland verblijft, dat zij hier haar opleidingen heeft gevolgd en dat zij hier is opgegroeid. Verweerder heeft deze omstandigheden al betrokken bij de totstandkoming van het beleid. Deze omstandigheden op zich zijn daarom niet dusdanig bijzonder, dat een beslissing overeenkomstig het beleid in dit geval zou leiden tot nadelige gevolgen voor eiseres die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de (begunstigende) beleidsregel te dienen belangen. In de omstandigheid dat eiseres als alleenstaande en minderjarige vluchteling jaren in Turkije heeft verbleven, heeft verweerder evenmin een bijzondere omstandigheid hoeven zien. Deze periode heeft eiseres immers niet in Nederland verbleven, zodat deze periode niet kan meetellen en meewegen bij de toetsing aan verweerders beleid. Dat tijdens een eerdere procedure en uitreis achteraf bezien volgens eiseres door verweerder onjuist is geoordeeld en gehandeld, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op. Dit zijn losstaande procedures, die op zichzelf bezien geen ander licht werpen op de toetsing aan de vijf jaar termijn uit voorwaarde b van de Afsluitregeling. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het besluit tot weigering van de buitenschuldvergunning door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State is bevestigd [3] .
7. Hetgeen is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier de rechter is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw)
2.neergelegd in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc)
3.uitspraak van 11 februari 2019, 201806853/1/V1