ECLI:NL:RBDHA:2020:14896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20_4443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoekster van Marokkaanse nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was op 20 april 2020 door de Staatssecretaris afgewezen en de bestaande verblijfsvergunning was met terugwerkende kracht ingetrokken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit is gebaseerd op het feit dat tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster moet worden afgezien. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verweerder verzoekster niet uit Nederland mag verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4443

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1963] , van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. le Heux),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Meier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 27 februari 2020 tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen. Tevens heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ ingetrokken, met terugwerkende kracht met ingang van 16 oktober 2017.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder het houden van een zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 29 september 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van 1 juni 2020 is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 20 april 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,-
(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.