ECLI:NL:RBDHA:2020:14891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/4920 Recitificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om vrijstelling van griffierecht en dwangsom bij overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De zitting vond plaats op 27 oktober 2020, maar partijen zijn niet verschenen. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verweerder op 3 juni 2020 in gebreke heeft gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat is met het nemen van een besluit en dat eiser recht heeft op een dwangsom. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,- voor de periode van 18 juni 2020 tot 30 juli 2020. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, en verweerder is veroordeeld tot betaling van € 525,- aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4920 Rectificatie pagina 1

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Partijen zijn - met kennisgeving vooraf - niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser is daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedure.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op
het bezwaarvan eiser. In zijn verweerschrift van 9 juli 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 3 juni 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf
18 juni 2020 tot 30 juli 2020 en bedraagt € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb). Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
Verweerder heeft bij faxbericht van 26 oktober 2020 de rechtbank verzocht om een termijn van acht weken op te leggen vanwege beleidsmatige kwesties waarover nog geen duidelijkheid bestaan. De rechtbank acht dit verzoek van verweerder onvoldoende gemotiveerd en ziet geen aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn op te leggen. Verweerder moet dus binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb) beslissen op het bezwaar van eiser.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn als bedoeld in rechtsoverweging 6 wordt overschreden door verweerder. In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum bepaald op € 7.500,-.
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen.
Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.