ECLI:NL:RBDHA:2020:14890
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met verwijzing naar verantwoordelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, van Oezbeekse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd op 7 oktober 2020, wees deze aanvraag niet in behandeling, met als reden dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 27 oktober 2020, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F.W. Verweij, en waar ook een tolk, V.Y. Nazarova, aanwezig was. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van der Lubbe, heeft de zaak verdedigd.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de aanverwante zaak NL20.18043, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.