Overwegingen
De hoogte van de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen
1. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van eiseres de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 672,-. Verweerder heeft deze dwangsom berekend aan de hand van de tweede ingebrekestelling van 17 februari 2020.
2. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat verweerder ook nog een dwangsom van € 1.442,- moet toekennen aan de hand van de eerste ingebrekestelling van 26 april 2019.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de dwangsom ten onrechte heeft berekend aan de aan de hand van de (tweede) ingebrekestelling van 17 februari 2020. De rechtbank Middelburg heeft in de uitspraak van 20 februari 2020 (NL20.2225) op het (tweede) beroep van eiseres vanwege het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, immers overwogen dat van eiseres redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij verweerder opnieuw in gebreke stelt voordat zij een nieuw beroep instelt tegen het niet tijdig beslissen. Hieruit volgt dat verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom had moeten uitgaan van de (eerste) ingebrekestelling van 26 april 2019. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom dus ten onrechte berekend aan de hand van de (tweede) ingebrekestelling van 17 februari 2020. Omdat de ingebrekestelling van 17 februari 2020 dus niet nodig was, slaagt de stelling dat verweerder gezien deze ingebrekestelling nog een dwangsom verbeurt, niet.
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de dwangsom had moeten vermeerderen met een bedrag van € 200,- omdat verweerder ten aanzien van eiser niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank Arnhem (NL19.17766) omdat hij eiser pas op 16 oktober 2019 heeft gehoord. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank Arnhem heeft op 29 augustus 2019 bepaald dat verweerder uiterlijk op 14 oktober 2019 een start moet maken met de algemene asielprocedure van eiseres door het houden van een eerste gehoor. Verweerder heeft aan deze opdracht voldaan. Omdat de asielaanvraag van eiseres mede betrekking heeft op haar minderjarige kinderen heeft verweerder door met eiseres op 14 oktober 2019 een eerste gehoor te houden, eveneens een start gemaakt met de asielprocedure van eiser.
5. Uit wat onder 4 staat volgt dat het beroep (met zaaknummer NL20.9148) voor zover gericht tegen de hoogte van de dwangsom, gegrond is en dat het bestreden besluit in zoverre wordt vernietigd. Het besluit over de (hoogte van de) dwangsom en de afwijzing van de asielaanvraag zijn aan te merken als twee aparte besluiten. De stelling dat sprake is van een meeromvattende beslissing waaruit volgt dat bij een gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de hoogte van de dwangsom ook het asielbesluit wordt vernietigd, onderschrijft de rechtbank dan ook niet.
6. De rechtbank ziet voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft, aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de maximale dwangsom van in totaal € 1.442,- is verschuldigd, uitgaande van de (eerste) ingebrekestelling van 26 april 2019. Omdat verweerder het bedrag van € 672,- al heeft betaald is hij nog een bedrag van € 770,- verschuldigd.
De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas de volgende relevante elementen:
9. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers;
10. dat de echtgenoot van eiseres, eisers vader op [2017] door een natuurlijke oorzaak is overleden;
11. dat na zijn overlijden eiseres, haar dochter en eiser (telefonisch) zijn bedreigd;
12. dat eiseres en haar gezin via een reisagent/mensensmokkelaar in het bezit zijn gesteld van een visum voor Nederland, zij naar Nederland zijn gereisd en hier bescherming hebben gevraagd.
9. Verweerder ziet geen aanleiding om aan de identiteit en nationaliteit van eiseres, haar dochter en die van eiser te twijfelen en ook niet aan het feit dat de echtgenoot van eiseres op [2017] is overleden. Over de verklaringen van eisers over de (telefonische) bedreigingen na het overlijden van de echtgenoot van eiseres in [2017] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende coherent, vaag, onsamenhangend, onvoldoende gedetailleerd en niet verifieerbaar en dus ongeloofwaardig zijn.
10. Eisers hebben – samengevat – aangevoerd dat verweerder zijn standpunt dat de verklaringen van eisers over de (telefonische) bedreigingen ongeloofwaardig zijn, onvoldoende heeft gemotiveerd.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over de (telefonische) bedreigingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
12. De rechtbank stelt voorop dat het aan eisers is om de door hen aan hun aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden van het asielrelaas tegenover verweerder aannemelijk te maken. De geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde (telefonische) bedreigingen kan immers alleen plaatsvinden aan de hand van de verklaringen van eisers en de documenten die zij hebben overgelegd ter onderbouwing hiervan.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres heeft mogen tegenwerpen dat zij op meerdere punten vage en onsamenhangende verklaringen heeft afgelegd over wanneer zij, na het overlijden van haar echtgenoot in [2017] , voor het eerst telefonisch werd bedreigd. Verweerder heeft daarbij mogen verwijzen naar het nader gehoor (p. 16-17) en het aanvullend gehoor (p.10-12). Hieruit blijkt dat eiseres vaag en onsamenhangend verklaart op de vragen van de contactambtenaar over wanneer het eerste dreigtelefoontje werd gepleegd op de mobiele telefoon van haar overleden echtgenoot. De verklaring van eiseres in de zienswijze dat de eerste bedreiging direct ten tijde van de condoleance was, heeft verweerder, met name gezien de impact van die bedreiging, in dit verband onvoldoende concreet kunnen achten. Het enkele feit dat, zoals eisers hebben aangevoerd, verweerder niet heeft aangegeven op welke passages in het nader gehoor en het aanvullend gehoor hij zijn standpunt heeft gebaseerd, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerders standpunt onvoldoende is gemotiveerd. Verder merkt de rechtbank op dat eisers over het aantal bedreigingen op de mobiele telefoon ook tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Uit de verklaringen van eiseres (nader gehoor p. 16) en die van eiser (nader gehoor p. 20) volgt dat er sprake is geweest van meerdere bedreigingen op de mobiele telefoon van hun overleden echtgenoot/vader. Eiser heeft op de vraag hoeveel keer het gezin na het overlijden van zijn vader vanwege diens activiteiten is bedreigd, verklaard dat er heel veel keer werd gebeld zo vaak dat ze het nummer hebben afgesloten (nader gehoor p. 20 en aanvullend gehoor p. 9). Op de vraag of eiser kan aangeven hoe vaak, geeft hij een ruwe schatting van zo’n 50 keer (aanvullend gehoor, p. 9). Dit terwijl eiseres, daarnaar gevraagd tijdens het aanvullend gehoor, verklaart dat er één dreigtelefoontje op de mobiel van haar overleden echtgenoot is geweest en daarna één op de vaste telefoonlijn (aanvullend gehoor p. 10).
14. Verder heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij over de aard van de bedreigingen wisselend heeft verklaard. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijze dat eiseres aanvankelijk heeft verklaard dat haar telefonisch werd meegedeeld dat zij om onduidelijke redenen haar zoon moest overdragen terwijl zij later verklaart dat haar zoon telefonisch met de dood werd bedreigd en dat werd gezegd dat de woning met een raket zou worden beschoten (nader gehoor p 17). Verweerder heeft er in dit verband op mogen wijzen dat wat eiseres in de zienswijze verklaart over de aard van de bedreigingen bevestigt dat haar verklaringen daarover onsamenhangend en vaag zijn omdat eiseres daar verklaart dat zij er op wil wijzen dat zij onder grote stress verkeerde vanwege de levensbedreigingen, de dreigementen van ontvoering van haar zoon en over het leggen van een bom. Tijdens het nader gehoor en het aanvullende gehoor heeft eiseres immers op geen enkel moment verklaard dat er ook werd gedreigd met ontvoering en dat werd gedreigd met het leggen van een bom. De stelling dat als er onduidelijkheid bestond over de inhoud van de bedreigingen verweerder daarop had moeten doorvragen slaagt niet reeds omdat uit de verslagen van de gehoren blijkt dat daar door de contactambtenaren meermaals vragen over zijn gesteld. Als gezegd is het aan eisers om de door hen aan hun aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden van het asielrelaas tegenover verweerder aannemelijk te maken door daarover voldoende concreet, samenhangend en gedetailleerd te verklaren. Verder heeft verweerder er op mogen wijzen dat niet duidelijk is op welke telefoon de bedreigen binnen kwamen. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiseres heeft verklaard dat er na het overlijden van haar man werd gebeld op zijn mobiel (aanvullend gehoor p. 9) terwijl eiser heeft verklaard dat na de dood van zijn vader de dreigtelefoontjes binnen kwamen op de vaste telefoon (nader gehoor p. 19).
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eisers over de bedreigingen van [naam] aan het adres van eiser onvoldoende gedetailleerd, coherent en aannemelijk en dus ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft daarbij mogen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop [naam] telefonisch heeft gedreigd om met een raket het huis op te blazen. Eerst verklaart hij dat dit zich in september/oktober 2017 afspeelde (nader gehoor p. 9) en later dat dit in december 2017 was (aanvullend gehoor p. 14). Over het feit dat eisers pas in februari 2018 aangifte hebben gedaan van deze bedreigingen, heeft verweerder zich, mede in het licht van de telefonische bedreigingen die al eerder aan het adres van eisers zouden hebben plaatsgevonden, op het standpunt mogen stellen dat dit verder afbreuk doet aan de verklaringen. De stelling van eisers dat zij dit niet gelijk hebben gedaan omdat [naam] vaker dreigde om met een raket hun huis op te blazen, is een onvoldoende verklaring voor het pas in januari/februari 2018 doen van aangifte. De geloofwaardigheid van de verklaringen wordt verder aangetast doordat eiseres zegt niet meer te weten van welk incident aangifte is gedaan. Aanvankelijk verklaart zij dat zij haar broer zou hebben gevraagd om aangifte te doen van een aanrijding waarbij de auto betrokken was die de kinderen naar school bracht, daarna verklaart eiseres dat het ook zo zou kunnen zijn dat zij haar broer heeft gevraagd aangifte te doen nadat eiser haar vertelde dat ‘ze’ het huis konden laten ontploffen (aanvullend gehoor p. 13).
16. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het vreemd is dat eisers het sociale netwerk van hun overleden echtgenoot/vader niet hebben ingelicht en benut om zo een inschatting te kunnen maken van het gevaar dat hen zou bedreigen. Bovendien heeft eiseres op de zitting verklaard dat imam [imam] , die volgens eiseres de opsteller is van de verklaring van 4 maart 2020, vanaf het overlijden van haar echtgenoot op de hoogte was van hun problemen. Dit strookt dus niet met haar eerdere verklaring dat zij de problemen niet met haar omgeving zou hebben gedeeld. Bovendien is het opmerkelijk dat imam [imam] die volgens eiseres al sinds [2017] op de hoogte was van de bedreigingen, pas op 4 maart 2020 een verklaring heeft opgesteld. Over de inhoud van de verklaring van 4 maart 2020, nog daargelaten dat deze verklaring niet afkomstig is van een objectief verifieerbare bron en op verzoek van eisers is opgesteld, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het beeld dat hierin van eiser wordt geschetst en waarin hij wordt beschreven als een ‘very vigorous Shia activist’ die hoogstwaarschijnlijk dezelfde problemen zal ondervinden als zijn vader, niet overeen komt met de wijze waarop eiser zich tijdens het nader gehoor heeft gepresenteerd en het beeld dat van eiser in de zienswijze wordt neergezet. Hieruit blijkt dat eiser zich van zijn ouders moest focussen op school en dat hij door hen buiten de problemen werd gehouden. Uit het feit dat eiser zijn vader hielp met klusjes in de Moskee kan niet worden afgeleid dat hij moet worden gezien als een krachtig Shia activist. Verweerder heeft in deze verklaring dan ook geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van de verklaringen.
17. Verder heeft verweerder bij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas in aanmerking mogen nemen dat eisers na de gestelde bedreiging in [2017] niet direct het land van herkomst hebben verlaten. Ook al woonden eisers in een compound, het feit dat zij ondanks de gestelde ernstige en veelvuldige bedreigingen nog een jaar in de eigen woning hebben verbleven, in dat jaar een visum hebben aangevraagd en de afgifte daarvan hebben afgewacht, duidt er niet op dat sprake was van een acute vluchtsituatie.
18. Eiseres heeft nog aangevoerd dat het overlijden van haar echtgenoot en de stress vanwege de bedreigingen impact hadden op (het gedetailleerd zijn van) haar verklaringen. Deze stelling heeft verweerder niet hoeven volgen omdat het afleggen van tegenstrijdige, ontoereikende of vage verklaringen niet gepasseerd kan worden louter vanwege - beweerdelijk - ondervonden stress. Eisers hebben geen medische stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat psychische problemen van invloed zijn op het vermogen van eiseres om coherent, concreet en gedetailleerd te verklaren.
19. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen heeft verweerder zich naar het enigszins terughoudende oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat - voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de echtgenoot/vader van eisers in het verleden is bedreigd vanwege activiteiten voor de sjiitische beweging – de verklaringen over de (telefonische) bedreigingen die vanaf [2017] aan eisers adres zouden zijn geuit ongeloofwaardig zijn. Dat verweerder geen standpunt heeft ingenomen over (de geloofwaardigheid van) de gestelde bedreigingen aan het adres van eisers echtgenoot/vader doet aan deze conclusie niet af. Immers ook als moet worden aangenomen dat de echtgenoot/vader van eisers in het verleden is bedreigd, heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over de gestelde bedreigingen na zijn overlijden, ongeloofwaardig zijn.
20. De stukken die eisers nog hebben overgelegd over de algemene situatie van Sjiieten in Pakistan kunnen evenmin afdoen aan verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van de verklaringen. Verweerder heeft zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat het feit dat er aanvallen plaatsvinden niet maakt dat de Sjiitische bevolkingsgroep als zodanig een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
21. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten voor zover verweerder eisers asielaanvraag als ongegrond heeft afgewezen, onrechtmatig zijn. De beroepen zijn in zoverre dan ook ongegrond.
22. Omdat het beroep (met zaaknummer NL20.9148) voor zover gericht tegen de (hoogte van de) dwangsom gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de in dat verband gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 0,5 en met een waarde per punt van € 525,-).