ECLI:NL:RBDHA:2020:14887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
NL20.321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan geloofwaardigheid van de vrees voor eerwraak en afvalligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraakse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zij vreesde voor vervolging door haar familie vanwege een verboden relatie en haar afvalligheid van de islam. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig werden geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar familie haar zou vervolgen vanwege haar relatie met [A] en haar afvalligheid. De rechtbank oordeelde dat de vrijheden die eiseres had genoten, zoals studeren en werken, niet in lijn waren met de stelling dat haar familie haar zou doden vanwege eerwraak. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims van eerwraak en dat haar afvalligheid niet geloofwaardig was, gezien haar levensomstandigheden en de toestemming die zij van haar vader had gekregen voor verschillende activiteiten.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres kan binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wierink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.H.A.M. Elias).

ProcesverloopBij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 oktober 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens heeft verweerder geweigerd om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw in verbinding met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) te verlenen en om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [1979] .
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vreest voor vervolging door haar familieleden omdat bij haar familieleden bekend is geworden dat zij een relatie heeft met [A] en met hem in Turkije heeft verbleven, terwijl haar familie een huwelijksaanzoek van [A] in 2016 had geweigerd en omdat zij niet meer in de islam gelooft. Eiseres vreest om die redenen voor eerwraak.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder zijn de verklaringen van eiseres over haar gestelde afvalligheid en de gestelde eerwraak niet geloofwaardig.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat nu haar aanvraag is afgewezen als ongegrond en niet als kennelijk ongegrond, daaruit blijkt dat verweerder haar aanvankelijk ten onrechte de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw heeft opgelegd.
5. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016, waarnaar eiseres heeft verwezen, volgt dat verweerder bij toepassing van de grensprocedure een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van een vreemdeling. Voorts volgt uit paragraaf C1/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dat verweerder gedurende de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend dient af te wegen of het asielverzoek zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. Indien duidelijk is dat de aanvraag niet binnen de in artikel 3, zevende lid, van de Vw gestelde termijn van 28 dagen kan worden afgedaan, zal de zaak alsnog worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Eiseres heeft op 22 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend, heeft op 29 oktober 2018 een eerste gehoor gehad en op 3 november 2018 een nader gehoor. Bij uitspraak van 19 november 2018 (NL18.20313) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig was en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Kort na deze uitspraak is de vrijheidsontnemenede maatregel alsnog beëindigd omdat was besloten dat haar aanvraag in de verlengde asielprocedure zou worden behandeld. Niet is gebleken, noch is gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend in deze beoordeling heeft opgetreden. Het enkele feit dat verweerder de asielaanvraag uiteindelijk heeft afgewezen als ongegrond en niet als kennelijk ongegrond, maakt niet dat om die reden de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw alsnog als onrechtmatig kan worden aangemerkt en dat eiseres alsnog voor schadevergoeding in aanmerking komt.
6. Eiseres heeft, onder verwijzing naar artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) aangevoerd dat het op de weg van verweerder had gelegen om haar tijdens het nader gehoor te confronteren met eventuele tegenstrijdigheden.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres noch in beroep, noch tijdens de zitting duidelijk heeft kunnen concretiseren op welke door verweerder gestelde tegenstrijdigheden deze beroepsgrond gericht is. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Eiseres is het niet eens met de afwijzing en stelt dat verweerder haar gestelde problemen in verband met de verboden relatie en haar afvalligheid ten onrechte niet geloofwaardig acht.
9. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt.

Eerwraak vanwege verboden relatie

10. Met betrekking tot de eerwraak, die de directe aanleiding voor haar asielaanvraag was, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat de familie van eiseres het huwelijksaanzoek van [A] in 2016 zou hebben afgewezen omdat zij wilden dat eiseres zou trouwen met een religieuze man uit hun gemeenschap. Daarbij heeft verweerder belang mogen toekennen aan de verklaringen van eiseres dat zij heeft mogen studeren, dat zij mocht werken, dat zij muziekles heeft mogen volgen, dat zij met een gemengd gezelschap van mannen en vrouwen bergtochten mocht maken en dat zij toestemming had gekregen met een vriendin naar Istanbul te reizen voor een visumaanvraag met als doel een bezoek van enkele weken aan een vriendin in Nederland. Haar familie vond het dus niet alleen goed dat zij met een goede betrouwbare vriendin naar Turkije reisde maar had ook ingestemd met een eventueel bezoek van eiseres alleen aan Nederland. Gelet op de vele vrijheden die eiseres genoot, heeft verweerder het niet aannemelijk mogen achten dat haar familie [A] niet voldoende religieus zou vinden. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat zij in 2015 volledig had gebroken met de islam en dat dit ook zichtbaarder werd voor haar familie. Nu niet aannemelijk is dat de familie van eiseres uit religieuze overwegingen een huwelijk met [A] zou hebben afgekeurd, heeft verweerder het gestelde familieberaad met als uitkomst dat eiseres gedood moest worden, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij wijst de rechtbank er ten overvloede op dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2019 blijkt dat een huwelijk vaak als een oplossing wordt gezien in plaats van eerwraak. [1] Eiseres had derhalve zelf aan haar familie kunnen voorstellen om alsnog in te stemmen met het huwelijk met [A] . Dit met name nu eiseres heeft verklaard dat zij een goede relatie had met haar vader en dat hij haar ook niet met de dood heeft bedreigd.

Geloofsafval

11. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij problemen heeft ondervonden met haar familie vanwege een verboden relatie met [A] , heeft verweerder het evenmin geloofwaardig mogen achten dat haar verboden relatie met [A] als de ultieme breuk met de islam moet worden beschouwd en dat dit ook zo door haar familie zal worden gezien. Met betrekking tot de gestelde afvalligheid heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat eiseres haar afvalligheid met name motiveert door aan te geven dat zij aan eigen lijve heeft ondervonden hoe moeilijk het leven voor vrouwen is onder de islam. Eiseres schetst daarbij een beeld van een streng religieuze familie waarbij vrouwen vrijwel niets buiten het gezinsleven is toegestaan. Echter, eiseres is naar school gegaan, heeft naar eigen keuze mogen studeren, is niet op jonge leeftijd uitgehuwelijkt, mocht werken, had de toestemming om met een gemengd gezelschap uitstapjes te ondernemen, had de toestemming naar het buitenland te gaan, niet alleen met een goede vriendin naar een buurland, maar ook alleen naar Nederland om een vriendin te bezoeken. Daar komt bij dat eiseres weliswaar stelt dat met name haar vader streng religieus was en dat zij alleen naar Turkije mocht met een goede vriendin omdat volgens haar vader twee vrouwen gelijk zijn als een man, maar eiseres had ook toestemming om alleen per vliegtuig naar Nederland te reizen. Ook heeft haar vader haar toegestaan haar eigen keuzes te maken. Zelfs wanneer haar vader zich aan alle islamitische verplichtingen hield, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat hij deze verplichtingen ook aan haar heeft opgelegd. Nu eiseres haar afvalligheid met name baseert op de vele strenge islamitische leefregels die haar de vrijheid zouden hebben ontnomen, terwijl niet aannemelijk is dat zijzelf volgens die strenge regels moest leven, heeft verweerder haar gestelde afvalligheid niet ten onrechte ongeloofwaardig mogen vinden. Daar komt bij dat eiseres tijdens het aanvullend gehoor zelf heeft verklaard dat haar kritiek op de islam niet de reden is geweest voor haar aanvraag: “Het gaat niet om de islamzaak, maar om de eerwraak. Het is een erezaak”. [2] Eiseres heeft toegelicht dat zij op [website] kritiek heeft geuit op bepaalde imams, maar dat zij de islam niet openlijk heeft bekritiseerd. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afvallig is van de islam of dat dit haar door haar familie wordt toegedicht, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt om die reden te vrezen voor vervolging. Daar komt bij dat uit het voormelde algemene ambtsbericht blijkt dat afvalligheid van overheidswege niet tot vervolging leidt. [3]
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak, december 2019, p. 46.
2.Aanvullend gehoor, p. 8.
3.Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak, p. 43 en 44.